Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5689/GB, 9 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/5689/GB             

         

Betreft [Klager]            Datum 9 juli 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft verzocht tot plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft volgens klager op dat verzoek geen beslissing genomen.

Klager heeft tegen de (fictieve) weigering van verweerder beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Aan verweerder zijn nadere inlichtingen gevraagd.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is al maanden in afwachting van een beslissing van verweerder in het kader van zijn detentiefasering. Klager heeft op 27 december 2019 te horen gekregen van zijn casemanager dat hij eind september 2019 de adviezen over klagers doorplaatsing heeft doorgezonden naar verweerder. Klager heeft evenwel sindsdien geen terugkoppeling gekregen van verweerder. Het verzoek van klager is ingetrokken door de directie, omdat hij kort na het indienen van het verzoek een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen vanwege het aantreffen van contrabande. Omdat hij hierover niet is geïnformeerd, is hem het recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing ontnomen. Bovendien mag de directeur niet uit zichzelf het verzoek intrekken. Verder heeft klager nooit een positieve beschikking ontvangen voor plaatsing in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI). Wat verweerder als reactie op het beroepschrift antwoordt, is onjuist. Het verzoek is dan ook het beroep gegrond te verklaren en een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Kort nadat het verzoek door de Penitentiaire Inrichting was ingediend, heeft klager een disciplinaire straf gekregen, vanwege het in bezit hebben van een handelshoeveelheid drugs. Het verzoek is door de inrichting in verband hiermee twee dagen na de indiening van het verzoek weer afgemeld. Klager heeft inmiddels een positieve beschikking ontvangen voor een plaatsing in een BBI. Er is geen sprake geweest van een termijnoverschrijding. Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.

 

3. De beoordeling

Klager is op 6 maart 2020 in vrijheid gesteld. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou klager niet-ontvankelijk in zijn beroep verklaard moeten worden. In beroep heeft klager verzocht een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog beoordelen.

Op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder a, van de Pbw heeft de gedetineerde het recht bij verweerder een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing in of overplaatsing naar een bepaalde afdeling of inrichting. In het derde lid is artikel 17, vierde lid, van de Pbw van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarin is bepaald dat verweerder de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken van zijn met redenen omklede beslissing schriftelijk op de hoogte stelt. Uit artikel 18, tweede lid, van de Pbw volgt verder dat met een verzoekschrift gelijk wordt gesteld een akkoordverklaring van de gedetineerde met het selectieadvies van de directeur van de inrichting. Uit het selectieadvies van 9 oktober 2019 blijkt dat klager hiervan op de hoogte is gesteld en dat hij hiermee akkoord is.

In deze zaak heeft verweerder geen beslissing genomen en is het verzoek van klager – zonder dat klager hierbij is betrokken – ambtshalve op 11 oktober 2019 – twee dagen na de indiening van het verzoek – door de inrichting ‘afgemeld’. Er is geen sprake van een akkoordverklaring door verzoeker met deze afmelding of een schriftelijke intrekking van verzoeker zelf. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat klagers recht als bedoeld in artikel 18 is geschonden. Uit dit artikel volgt immers dat binnen zes weken een beslissing genomen moet worden als daarom is verzocht, en dat is niet gebeurd. Dat klager kort na zijn verzoek een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen en dat later zou zijn beslist dat klager geplaatst zou worden in een BBI (wat overigens door klager wordt weersproken), doet aan het voorgaande niet af. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren.

Verweerder zal, nu klager inmiddels in vrijheid is gesteld, niet worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen. Aan klager zal geen financiële tegemoetkoming worden toegekend. Uit het dossier volgt dat klager op 25 oktober 2019 – kort na het indienen en afmelden van het verzoek – is teruggeplaatst naar het basisprogramma. In deze degradatiebeslissing is opgenomen dat plaatsing in een ZBBI geen doorgang zou vinden. Klager wist dat en kon op dat moment niet meer worden geplaatst in een ZBBI. Hij is daarmee dus niet in zijn belangen geschaad.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 9 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M. Iedema en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

 

Naar boven