Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0298/GV, 12 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/298/GV

betreft: [klager] datum: 12 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 januari 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), waartegen klager bij klaagschrift van 22 januari 2004 aanvankelijk abusievelijk bij de beklagcommissie van de penitentiaireinrichtingen (p.i.) Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn, in beklag was gegaan,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij wil graag werken aan zijn terugkeer in de maatschappij, maar telkenmale wordt zijn verzoek daartoe afgewezen met gebruikmaking van dezelfde argumenten

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit ingekomen informatie blijkt dat klager sedert 1989 in aanraking komt met politie en justitie met als resultaat een lange detentiegeschiedenis. Er is sprake van een snelle recidive. In juli 2002 is klager niet teruggekeerd vaneen verleende schorsing.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Midden Holland, locatie Alphen aan den Rijn heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gelet op de overige positieve adviezen, klagers gedrag binnen de inrichting en het feit dat hijnegatief scoorde naar aanleiding van een urinecontrole.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlening van verlof aan klager.
De politie Brabant Zuid-Oost heeft eveneens aangegeven geen bezwaren te hebben tegen verlof, door te brengen bij klagers zuster in Eindhoven.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens onder meer diefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van zeven dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11juni 2004. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van een dag te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager, die sinds 1989 regelmatig in aanraking komt met politie en justitie, in juli 2002 na een verleende schorsing niet in detentie is teruggekeerd. Pas op 31 januari 2003 is hij opnieuwingesloten.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden forse contra-indicaties vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks de positieve adviezen, thans nog een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen.Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en b van de Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 12 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven