Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7216/GA, 11 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7216/GA              

Betreft [klager]            Datum 11 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 12 juni 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klager en zijn raadsman mr. M.J. Hoogendoorn hebben tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Namens klager wordt gesteld dat in de bestreden beslissing niet is ingegaan op de door de raadsman aangevoerde bezwaren. Volgens klager is geen actieve psychose vastgesteld. Het staat niet vast dat de angst of achterdocht irreëel van aard of omvang is. Klager stelt dat in het behandelplan zijn angst voor een motorbende als reëel wordt aangemerkt, maar de mate ervan als disproportioneel. Volgens klager is bedreiging door een motorbende een rationele grond om zeer angstig en/of achterdochtig te zijn. Het is niet gebleken waarop het oordeel dat klagers angst disproportioneel zou zijn, is gebaseerd. Volgens klager bestaat ook geen gevaar voor maatschappelijke teloorgang nu dit achteruitgang impliceert en in zijn geval gesteld wordt dat sprake is van stilstand. Klager stelt dat één niet-gewelddadig incident een smalle basis is voor het aannemen van gevaar voor anderen. Qua proportionaliteit lijkt de toepassing van de a-dwangbehandeling meer iets te zijn dat men wil uitproberen dan dat specifiek deze behandeling daadwerkelijk noodzakelijk is.

Standpunt van de directeur

De directeur geeft aan dat op 9 juni 2020 een voorgenomen besluit tot toepassing van een a-dwangbehandeling is genomen en dat op 12 juni 2020 het definitieve besluit tot toepassing van een a-dwangbehandeling is genomen voor de duur van drie maanden. Beide besluiten zijn naar klagers raadsman en de commissie van toezicht verzonden. De directeur geeft aan dat conform de afspraak met de RSJ 72 uur in acht is genomen tussen het nemen van de definitieve beslissing a-dwangbehandeling en de daadwerkelijke uitvoering van deze beslissing, zodat klager gebruik kon maken van zijn rechtsmiddelen. Voorts geeft de directeur aan dat klager in maart 2020 vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad is overgeplaatst naar het PPC van het JC Zaanstad. Volgens de directeur isoleerde klager zichzelf ook in de PI Lelystad volledig op zijn cel en was hij niet te motiveren voor deelname aan welk programmaonderdeel dan ook, inclusief luchten. Op 4 april 2020 is klager in een individueel programma geplaatst, omdat sprake was van hoogoplopende spanning waarbij klager verbaal agressief en achterdochtig reageerde op medegedetineerden. Plaatsing in een individueel programma is effectief op korte termijn, maar leidt niet tot verandering van het psychotisch beeld of tot gedragsverandering. De behandelaren hebben meermaals met klager gesproken over medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandeling, maar klager gaf aan weinig vertrouwen te hebben in de behandelaars omdat hij een keer is vergiftigd na een gesprek met een psycholoog. Volgens de directeur is toepassing van een a-dwangbehandeling noodzakelijk vanwege het in relatie tot de stoornis bestaande gevaar dat klager maatschappelijk ten gronde gaat, dat hij met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen, en dat hij een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Klager wil bij herhaling worden doorgeplaatst naar andere inrichtingen voor zijn gevoel van veiligheid, maar telkens herhalen de problemen zich en dit zal niet veranderen zonder behandeling. Het vermoeden bestaat dat klager al langer psychotisch is, wat ook een negatieve invloed heeft op zijn brein. De directeur geeft aan dat antipsychotica effectieve medicatie is tegen een psychotische stoornis. De verwachting is dat het psychotisch beeld verbetert en het gevaar daardoor afneemt.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere

psychotische stoornis. Tijdens klagers verblijf in de PI Lelystad isoleerde hij zich volledig op zijn cel. Hij was niet te motiveren voor welk programmaonderdeel dan ook, inclusief luchten. Klager zat op cel veelal naar buiten te kijken. Hij kreeg een half uur de tijd voor verzorging, als er geen gedetineerden op de afdeling waren. Bij een toevallige aanraking tijdens het langslopen van een medegedetineerde, ontstond bijna escalatie van de situatie. Ook is klager opgenomen geweest op de intensive care in het ziekenhuis, nadat hij tien tot vijftien liter water had gedronken. Klager was ervan overtuigd dat hij vergiftigde cake had gegeten en trachtte dit uit te spoelen. In het PPC van het JC Zaanstad is klager angstig en achterdochtig, en trekt hij zich ook terug op zijn cel. Spaarzame contactmomenten met medegedetineerden kunnen meteen tot conflicten leiden. Vanwege zijn agressieve en achterdochtige gedrag naar medegedetineerden is klager in een individueel programma geplaatst. Voortkomend uit de stoornis bestaat het gevaar dat klager maatschappelijk teloor gaat. De behandelend psychiater geeft aan dat het vermoeden bestaat dat klager al langdurig psychotisch is, hetgeen een negatieve invloed heeft op zijn brein. Ook bestaat het gevaar dat klager agressief naar anderen zal reageren of dat een kwetsbare medegedetineerde agressief zal reageren naar klager die bekend is met agressieve delicten en agressieregulatieproblemen. Eerder was bijna sprake van escalatie van het contact tussen klager en een medegedetineerde. Minder bezwarende middelen die zijn aangewend, is de plaatsing van klager in een individueel programma. Volgens de behandelend psychiater is dit effectief op korte termijn om escalatie tussen klager en medegedetineerden te voorkomen, maar dit leidt niet tot verandering in het psychotisch beeld of tot gedragsverandering. Opheffing van het individuele programma is onmogelijk, terwijl dit na de behandeling van klagers psychose wel mogelijk zou worden. Klager houdt alle inhoudelijke (medicamenteuze en niet-medicamenteuze) behandelingen af en reageert hierop geagiteerd, terwijl de behandelaren meermaals de noodzaak hiervan met hem hebben besproken. Volgens de onafhankelijke psychiater is de noodsituatie alleen te onderbreken wanneer klager wordt behandeld met antipsychotische medicatie, eventueel onder dwang. Klager wil in een individueel programma blijven of hij wil voor zijn gevoel van veiligheid bij herhaling worden doorgeplaatst naar andere inrichtingen. Ook daar herhalen de problemen zich telkens en dat zal zonder behandeling niet veranderen, zoals in het verleden is gebleken. Antipsychotica zijn effectieve medicijnen tegen een psychotische stoornis. Het is de verwachting dat het psychotisch beeld verbetert en het gevaar daardoor afneemt. Klager heeft niet eerder antipsychotica gebruikt en volgens de behandelend psychiater is behandeling nu meer proportioneel dan niks doen en doorplaatsen zoals in de afgelopen jaren is gebeurd.

Ten aanzien van de aangevoerde bezwaren overweegt de beroepscommissie dat in de bestreden beslissing staat dat klager zich verzet tegen de toepassing van de a-dwangbehandeling en dat de bezwaren zijn omschreven in het behandelplan. De beroepscommissie overweegt dat voldoende is gebleken dat de aangevoerde bezwaren zijn meegewogen in de definitieve beslissing a-dwangbehandeling. 

Voorts stelt de beroepscommissie – gelet op het voorgaande – vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr.drs. L.C. Mulder, leden, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven