Nummer R-19/4716/GM
Betreft [Klager] Datum 24 juli 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat
a. er zonder zorgvuldige afweging een wijziging heeft plaatsgevonden van de wijze van gebruik van cannabis voor zijn pijnklachten;
b. aan hem onvoldoende noodzakelijke fysiotherapeutische behandeling is aangeboden, en
c. er aan de doorverwijzing naar een revalidatiearts geen gevolg is gegeven.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager lijdt aan een somatische aandoening. Hij heeft een vernauwing van zijn wervelkanaal, (stenose) waardoor hij heftige pijnklachten ervaart en te maken heeft met uitval van motorische functies. Het vinden van de juiste pijnmedicatie gaat met de nodige tijd gepaard. Klager kreeg eerder tijdens zijn verblijf op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) cannabisolie, maar had daar onvoldoende baat bij. Vervolgens is met de pijnpoli afgesproken dat medicinale cannabisthee werd voorgeschreven. Het pijnniveau van klager was toen eindelijk aanvaardbaar. Vanwege de plotselinge plaatsing in het huis van bewaring (HvB), is het verstrekken van de cannabisthee gestopt en heeft de inrichtingsarts besloten dit om te zetten naar cannabisdruppels. Het gevolg hiervan is dat klager meer pijn ervaart van zijn klachten. Bij het omzetten naar cannabisdruppels is de inrichtingsarts onvoldoende zorgvuldig te werk gegaan. Er heeft onvoldoende afstemming plaatsgevonden met de FPA.
Klagers tweede klacht (onder b) betreft de fysiotherapie. Klager wordt niet behandeld voor de klachten waarvoor hij is doorverwezen naar de fysiotherapeut. In de FPA kreeg hij twee keer per week fysiotherapie gericht op vermindering van de druk op de zenuwen. Naast de medicatie is de behandeling voor klager een belangrijk middel in de pijnbestrijding. Uiteindelijk is klager wel doorverwezen naar de fysiotherapeut, maar krijgt hij veel minder vaak een behandeling. Bovendien heeft de fysiotherapeut aangegeven dat klager weer gezien zou moeten worden door de arts. Op het moment van het aanvullen van het beroepschrift op
25 september 2019 was dit nog niet gebeurd.
De laatste klacht (onder c) ziet op de omstandigheid dat geen gevolg wordt gegeven aan de doorverwijzing naar een revalidatiearts. Klager is in de FPA op 3 juni 2019 doorverwezen naar de revalidatiearts. Vanwege de aanhouding van klager op 5 juni 2019 en zijn plaatsing in het HVB, is tot op het moment van indiening van het beroepschrift geen gevolg gegeven aan deze doorverwijzing.
Standpunt van de inrichtingsarts
In beroep heeft de inrichtingsarts het standpunt niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat medicinale cannabis geen geregistreerd geneesmiddel is. De wetenschappelijke onderbouwing van de gunstige effecten van cannabis bij (chronische) klachten is zwak. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het voorschrijven van medicinale cannabis (en de gekozen vorm) door de behandelend arts niet kan worden afgedwongen. Tegen deze achtergrond kan de wijze waarop de inrichtingsarts de medicinale cannabis voorschrijft (cannabisdruppels in plaats van de door klager gewenste cannabisthee), niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Penitentiaire maatregel (Pm) neergelegde norm. De omstandigheid dat aan klager eerder door andere zorgverleners wel medicinale cannabisthee is verstrekt, maakt het medisch handelen van de inrichtingsarts niet onzorgvuldig. Het beroep zal derhalve met betrekking tot klachtonderdeel a. ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot klagers klachten over de behandeling van zijn nekklachten, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende (voortvarend) gehandeld door de inrichtingsarts. Klager heeft op 4 juli 2019, een maand na binnenkomst in de PI Alphen, verzocht om fysiotherapie. Klager is voornamelijk aan andere klachten dan zijn nekklachten geholpen. Aan klagers daadwerkelijke klachten is onvoldoende aandacht besteed. Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts wat betreft klachtonderdeel b. worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Pm.
Uit het dossier volgt dat niet of onvoldoende gevolg is gegeven aan de verwijzing van klager naar een revalidatiearts en hier geen onderbouwing voor gegeven is. Deze doorverwijzing is reeds op 3 juni 2019 in de FPA opgemaakt. De advocaat van klager heeft deze verwijzing op 17 juli 2019 gestuurd naar de PI, zodat de beroepscommissie ervan uitgaat dat de verwijzing in ieder geval op deze datum bekend was. Niet blijkt dat er enige actie is ondernomen op dit punt. Gelet hierop moet het handelen van de inrichtingsarts wat betreft klachtonderdeel c. worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Pm.
De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van klachtonderdeel b. en c. daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op € 10,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van klachtonderdeel a. het beroep ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van klachtonderdeel b. en c. gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.
Deze uitspraak is op 24 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter