Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1704/GM, 3 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1704/GM

betreft: [klager] datum: 3 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 25 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Rijnmond, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 21 juli 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2004, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord met de hulp van een tolk in de Turkse taal.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De IJssel is niet ter zitting verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 9 juni 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de behandeling van wratjes op het gezicht.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
In het verleden zijn wratjes verwijderd van zijn gezicht en zijn onderrug. Die eerste behandeling is niet afdoende gebleken ten aanzien van klagers gezicht. Klager heeft weer wratjes in het gezicht gekregen, op de wangen en achterde oren. De wratjes hinderen hem bij het scheren. Dit huidprobleem verergert bovendien. Klager heeft gevraagd bij de tweede, thans bestreden, ingreep de wratjes met laser te verwijderen, maar hieraan is geen gehoor gegeven. Deingreep is met een mes verricht, heeft in de inrichting plaatsgehad en is uitgevoerd door de arts die ook de eerste operatie heeft gedaan. Klager weet niet of de desbetreffende arts aan de inrichting verbonden is of aan eenziekenhuis.
Na de bestreden operatie is een wondje opengebarsten.

Het standpunt, zoals namens de inrichtingsarts bij brief van 20 juni 2003 ingenomen tegenover de medisch adviseur, is in beroep niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is al langere tijd bekend met wratjes in het gezicht. Hij is hiervoor volledig onder controle van de dermatoloog. Klager is op 19 mei 2003 voor het laatst bij de dermatoloog geweest en wordt op 30 juni 2003 weer voor controleverwacht.

3. De beoordeling
Klagers gezichtshuid heeft kennelijk de neiging tot het vormen van wratjes. De inrichtingsarts heeft hierin aanleiding gezien klager naar de huidarts te verwijzen. Sindsdien is klager onder regelmatige controle van de huidarts.Klager is hoofdzakelijk ontevreden over de wijze waarop recentelijk wratjes door deze specialist zijn verwijderd.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat, voorzover de klacht moet worden beschouwd als gericht tegen handelen van de inrichtingsarts, dit handelen niet kan worden aangemerktals in strijd met de zorg die deze arts in zijn hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Voorzover de klacht het handelen van bedoelde specialist betreft is de beroepscommissie niet bevoegd dit handelen verder te onderzoeken en te beoordelen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de klacht is gericht tegen een aan deinrichting verbonden arts. Klager moet inzoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht. Klager kan dit onderdeel van de klacht desgewenst aanhangig maken bij het regionaal Medisch Tuchtcollege binnen welks ambtsgebied dehuidarts zijn woonplaats heeft.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voorzover betreffende handelen van de inrichtingsarts, ongegrond.
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voorzover deze is gericht tegen de huidarts.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.F.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 3 maart 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven