Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2483/GM, 3 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:03-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2483/GM

betreft: [klager] datum: 3 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 29 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Penitentiaire Inrichtingen Arnhem, locatie De Berg te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 14 oktober 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft ter behandeling van dit beroep op 20 januari 2004 zitting gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Berg is niet ter zitting te verschenen, zonder bericht van verhindering.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 8 september 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de weigering van de inrichtingsarts om klager volledig arbeidsongeschikt te verklaren.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij heeft chronische rugklachten. Desondanks is hij vanaf zijn binnenkomst in De Berg twee maanden op de werkzaal gaan werken. Hij heeft werkzaamheden verricht die als minder belastend voor de rug werden beschouwd. Hij kon ditwegens ondraaglijke pijn echter niet langer volhouden en heeft zich ziekgemeld. Vervolgens is hij van de arbeid uitgeschreven. Hij ontvangt geen ziekengeld, omdat de medische dienst stelt dat hij wel kan werken, maar werk weigert.Klager vindt dit onredelijk. Hij meent dat de weigering van de inrichtingsarts hem volledig arbeidsongeschikt te verklaren onjuist is.

De inrichtingsarts stelt zich op het volgende standpunt
Klager heeft zich, na twee maanden te hebben gewerkt, twee keer kort ziek gemeld in verband met rugklachten. Hij wilde geen andersoortig werk proberen en is daarom, op eigen verzoek afgemeld voor de arbeid. Klager is nietarbeidsongeschikt. Onder genoemde omstandigheden kan hem geen ziekengeld worden uitgekeerd.
Bij brief van 5 november 2003 heeft de inrichtingsarts meegedeeld dat hij met klager heeft gesproken, dat klager geen klachten meer heeft en weer werkt.

3. De beoordeling
Aannemelijk is dat klager gedurende twee maanden na zijn binnenkomst in de inrichting werkzaamheden heeft verricht welke als minder belastend voor de rug kunnen worden beschouwd en vervolgens wegens pijnklachten deze werkzaamhedenheeft moeten staken. Voorts is aannemelijk dat klager niet genegen was andersoortig minder belastend werk te verrichten, omdat hij zich toen daartoe lichamelijk niet in staat heeft geacht. Vast staat dat klager om die reden deinrichtingsarts heeft verzocht hem volledig arbeidsongeschikt te verklaren, hetgeen de arts heeft geweigerd.
Uit het onderzoek van de beroepscommissie is niet gebleken dat klager een zodanige fysieke gesteldheid had dat hij binnen de inrichting -gezien de aard van de aldaar te verrichten werkzaamheden- volledig arbeidsongeschikt verklaardhad moeten worden.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat de bestreden weigering van de inrichtingsarts niet in strijd kan worden geacht met de zorg die de arts in zijn hoedanigheid tenopzichte van klager behoorde te betrachten. De weigering kan evenmin in strijd worden geacht met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 3 maart 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven