Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7463/GV, 6 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7463/GV                        

Betreft [klager]            Datum 6 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 1 juli 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers ouders hebben dringend ondersteuning nodig voor de dagelijkse zorg. Het Openbaar Ministerie (OM), de vrijhedencommissie (VC) en verweerder verwijzen in hun reactie allemaal naar het advies van de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA). In dit advies wordt als bron de huisarts van klagers vader genoemd. Deze huisarts geeft uitsluitend redenen aan waarom klagers ouders hulp nodig hebben. De IMA gebruikt alleen één zin uit het verslag van de huisarts, namelijk dat klagers vader op de vraag van de huisarts hoe het met hem gaat, heeft geantwoord: “ja, het gaat wel, het moet maar”. De IMA interpreteert dit alsof klagers vader zou hebben aangegeven dat het wel redelijk gaat.

De situatie van klagers vader is in de afgelopen periode echter verslechterd. Klagers vader is 79 jaar oud. Klagers ouders klagen niet. Dat heeft te maken met een bepaalde trots en opvoeding. Indien klagers vader aangeeft dat het wel redelijk gaat, hanteert hij daarbij een andere definitie dan wat de IMA, het OM, de VC en verweerder, daarmee bedoelen. Er dient niet alleen te worden gekeken naar deze zin van klagers vader, maar ook naar alle argumenten en signalen waaruit voortvloeit dat hulp wel degelijk dringend nodig is.

Vanwege de gezondheid van zijn ouders mag klager eenmaal per drie maanden onder begeleiding bij hen op bezoek. De eerste keer dat klager bij hen op bezoek ging, in december 2018, was zijn vader nog redelijk mobiel. Hij kon nog zelfstandig korte afstanden lopen. De tweede keer dat klager hen bezocht, moest zijn vader een stok gebruiken om te lopen. De derde keer liep zijn vader met een rollator en de laatste keer dat hij hen bezocht stond het bed van zijn vader al in de huiskamer. Ook klagers moeder kent gezondheidsproblemen en zij kan niet langer zelf goed de dagelijkse huishouding verzorgen. Een medewerker van de gemeente heeft een rapport opgesteld met betrekking tot het aanvragen van thuiszorg. Zij heeft de hulp door derden afgewezen, omdat klagers ouders kinderen hebben.

Klagers zus neemt, naast de zorg voor haar gezin, ook de zorg voor haar ouders op zich. Alleen ervaart zij, als gevolg van de coronacrisis, extra druk. Klagers zus heeft een eigen gezin en is werkzaam in de zorg. Zij staat veel in contact met derden, waardoor er een groter risico is dat zij haar ouders besmet. Door deze druk heeft zij het de laatste tijd zwaarder met het bijstaan van haar ouders en kan zij het fysiek en geestelijk niet meer aan. Klagers andere zus woont met haar gezin in Hoorn en heeft een baan. Klagers broer woont in Tilburg, is dakdekker en heeft twee minderjarige thuiswonende kinderen. Zij kunnen klagers zus niet ontlasten en daarom wil klager dit graag doen. Klager wijst er verder nog op dat het lang heeft geduurd voordat een beslissing werd genomen, terwijl juist in deze situatie een tijdige beslissing voor klager gewenst was.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de noodzaak tot strafonderbreking onvoldoende is aangetoond. De medisch adviseur van de IMA acht een strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Beide ouders kunnen zichzelf nog redelijk verzorgen en uit de informatie van de huisarts maakt de medisch adviseur niet op dat de ouders van klager (medische) zorg nodig hebben die de aanwezigheid van klager onontbeerlijk maakt.

Verweerder meent dat, hoewel klager in aanmerking is gebracht voor een omgekeerde bezoekregeling van zijn vader eenmaal per drie maanden, niet is aangetoond dat zijn aanwezigheid voor de zorg van zijn ouders noodzakelijk is. Op basis van de ingebrachte stukken is niet gebleken dat klagers ouders exclusieve zorg van klager behoeven. Gelet hierop meent verweerder dat het besluit tot afwijzing van klagers verzoek niet als onredelijk is aan te merken.

Uitgebrachte adviezen

De medisch adviseur van de IMA heeft op 13 mei 2020 strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd geacht.

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 14 april 2017 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek, wegens fraude. Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van 221 dagen te ondergaan. Ook dient klager een vervangende hechtenis van 540 dagen te ondergaan, vanwege het niet nakomen van een betalingsverplichting in het kader van een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 14 augustus 2022.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In artikel 36 van de Regeling staat – voor zover nu relevant – dat strafonderbreking kan worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat zijn ouders dringend ondersteuning nodig hebben voor de dagelijkse zorg.

Hoewel de wens van klager om zijn ouders ondersteuning te bieden begrijpelijk is, is de (medische) noodzaak daartoe onvoldoende gebleken. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat uit het advies van de medisch adviseur niet volgt dat klagers aanwezigheid noodzakelijk is voor de zorg van zijn ouders. Hetgeen klager stelt omtrent de situatie van zijn ouders, alsmede dat zijn zus de zorg voor hun ouders niet meer fysiek en geestelijk kan opbrengen, is niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft het verzoek dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen.

De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 6 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven