Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5119/TB, 5 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:  R-19/5119/TB

betreft:     [klager]

datum: 5 augustus 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 25 oktober 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

De inhoud van de bestreden beslissing
Verweerder heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC De Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: Oostvaarderskliniek)

De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Op 23 september 2019 heeft FPC de Pompestichting (hierna: de Pompestichting) verzocht klager over te plaatsen naar een andere instelling. Verweerder heeft op 25 oktober 2019 beslist klager te plaatsen over te plaatsen naar de Oostvaarderskliniek.

Deze overplaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep gerealiseerd.

De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. 

Klager heeft bezwaar tegen plaatsing in de Oostvaarderskliniek vanwege feit dat zijn netwerk geen tot marginale mogelijkheden heeft om hem te bezoeken.        Dit geldt voor zijn dochtertje. Zij is in augustus 2019 drie geworden en woont bij zijn ex-partner in Arnhem. Zijn vader en vriendin verblijven in Den Haag.

Klager hecht belang aan zijn recht op family life. Klagers voorkeur gaat daarom uit naar plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek. Klager heeft afstand genomen van zijn lidmaatschap van de motorclub. Klager heeft als gevolg daarvan alleen nog zijn familie. Verweerder betwist dat het recht op family life van klager wordt geschonden door plaatsing in de Oostvaarderskliniek, omdat klager daar al is bezocht door familie. Echter, dit heeft een specifieke reden. De tijd rondom en na de overplaatsing is voor klager een heftige periode geweest en was voor hem emotioneel zwaar. Om hem een hart onder de riem te steken en hem te laten zien dat hij niet alleen staat, heeft zijn netwerk zoveel mogelijk gedaan om hem te bezoeken. Gelet op de afstand vroegen (en vragen) deze bezoeken wel veel van zijn netwerk, in het bijzonder van zijn ex-partner met hun dochtertje. Dat hij de afgelopen periode is bezocht, is dus absoluut geen garantie voor de toekomst. Klager maakt zich met name zorgen om de afstand in relatie tot zijn dochtertje. Hij wil met haar een goede band opbouwen. De reis naar de kliniek is en blijft voor zijn ex-vriendin en de moeder van zijn dochter, een hele grote opgave.      De reis kost haar veel tijd en veel geld, waardoor bezoek op regelmatige basis financieel uitermate lastig is vol te houden. Bovendien zou zelfs een bezoek eens per maand te weinig zijn om een band met zijn dochtertje op te bouwen. Dit zijn redenen waarom klager zich op het standpunt stelt dat zijn recht op family life wel is geschonden. Hij benadrukt te beseffen dat er weliswaar enige vertraging zal komen in zijn traject, doch al met al zal dat niet meer dan enkele maanden betreffen. Afgezet tegen de jaren die hij reeds in de TBS verblijft en de tijd die het traject nog zal gaan duren, is dit voor klager geen obstakel en acht hij dit een ondergeschikt argument voor zijn plaatsing in de Oostvaarderskliniek ten opzichte van de argumenten die er zijn om hem in de Van der Hoeven Kliniek te plaatsen.

Klagers ex-vriendin heeft laten weten dat zij het essentieel vindt dat hun kind een band met klager kan opbouwen. Dat gaat echter niet zolang klager in de Oostvaarderskliniek verblijft. De kosten van de reis bedragen ongeveer € 50,- per keer. Dit is voor haar een nauwelijks op te brengen bedrag. Bovendien gaat het om een lange reis die zij met een zeer jong kind moet maken. De laatste tijd is geprobeerd klager te laten telefoneren met zijn dochter, maar dit heeft op haar niet hetzelfde effect als persoonlijk contact. Als klager in de Van der Hoeven Kliniek zou verblijven, wil zijn ex-vriendin hem elke week, soms om de week, samen met hun dochter bezoeken. Op deze manier is het voor beiden wel mogelijk een vader-kind relatie op te bouwen. Dit is zowel in het belang van het levensgeluk van klager, als van zijn dochter. Ook zou het de ontwikkeling van beiden ten goede komen.
Door de Oostvaarderskliniek is tegen klager gezegd dat men geen bezwaar heeft tegen een overplaatsing van klager naar de Van der Hoeven Kliniek.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen. Verweerder meent dat hij de beslissing van 25 oktober 2019 in alle redelijkheid heeft kunnen nemen. Van strijd met het recht op family life is geen sprake. Aan de beslissing tot plaatsing in de Oostvaarderskliniek ligt een verzoek tot overplaatsing van de Pompestichting van 23 september 2019 ten grondslag. Uit dit verzoek blijkt dat de behandeling in de Pompestichting in een impasse is geraakt. De Pompestichting schrijft hierover het volgende: “Bij herhaling blijkt klager afdelings- en kliniekregels te overtreden, waardoor de nadruk is komen te liggen op het niet betrouwbaar zijn, bij afwezigheid hiervan wordt een verruiming van het verlofkader niet verantwoord geacht, omdat met klager geen verantwoord risicomanagement kan worden opgesteld; het behandelteam heeft onvoldoende zicht op hetgeen klager bezighoudt en (het waarom van) de keuzes, die hij maakt. Door de aanhoudende onbetrouwbaarheid is de behandeling in een impasse terecht gekomen, welke het vertrouwen op het succesvol kunnen doorlopen van een resocialisatietraject onmogelijk maakt. Door de afwezigheid van een adequaat risicomanagement blijft de risico-inschatting voor een extern kader onverminderd hoog.” Klager diende tegen deze achtergrond overgeplaatst te worden waarbij verweerder heeft gekozen voor plaatsing in de Oostvaarderskliniek. Deze keuze is gemaakt vanwege het belang dat verweerder hecht aan een zo spoedig mogelijke voortzetting van klagers behandeling, die in het geding zou komen bij de door klager gewenste plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek. De wachttijd voor de Van der Hoeven Kliniek bedroeg op het moment van overplaatsen vier tot zes maanden terwijl de Oostvaarderskliniek slechts een wachttijd van zes weken kende. Verweerder meent dat hij gelet op dit grote verschil in wachttijd in alle redelijkheid heeft kunnen kiezen voor plaatsing van klager in de Oostvaarderskliniek. Dit is ook in lijn met de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie op dit punt waarin zij het belang dat ter beschikking gestelden zo snel mogelijk worden (over)geplaatst opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen of worden voortgezet in de regel zwaarder laat wegen dan regionale voorkeur (zie bijvoorbeeld: RSJ 20 december 2017, 07/2191/TB). Een en ander volgt bovendien uit het Plaatsingskader TBS-dwang waarin een onaanvaardbaar lange wachttijd is opgenomen als contra-indicatie voor plaatsing in de regio, waarvan overigens in dit geval geen sprake is. Daarbij komt dat klager gedurende zijn verblijf in de Oostvaarderskliniek inmiddels regelmatig bezoek heeft ontvangen van zijn netwerk. Klagers ex-partner had aangegeven dat de reisafstand naar de Van der Hoeven Kliniek te groot zou zijn. Zijn ex-partner heeft aangegeven ongeveer een keer per maand op bezoek te komen. Vanuit de Oostvaarderskliniek wordt in de loop van de behandeling bezien hoe klagers netwerk (verder) in de behandeling kan worden betrokken. Uit recente informatie van de Oostvaarderskliniek blijkt dat klager de behandeling (enigszins) afhoudt vanwege het lopende beroep. Ook volgt hij een aantal onderdelen niet vanwege zijn fysieke gesteldheid (een open wond aan zijn been). De Oostvaarderskliniek ziet desondanks voldoende behandelmogelijkheden voor klager. Verweerder meent dat hij tegen deze achtergrond in alle redelijkheid heeft kunnen beslissen tot plaatsing van klager in de Oostvaarderskliniek en concludeert dan ook tot ongegrondverklaring van het beroep.

De beoordeling

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en
c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.

Uit de inlichtingen van verweerder komt naar voren dat de beslissing tot overplaatsing van klager is genomen nadat de Pompestichting klager voor herselectie heeft aangeboden. Klager heeft tijdens zijn verblijf aldaar herhaaldelijk afdelings- en kliniekregels overtreden. Klager heeft zijn voorkeur uitgesproken voor plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek. Gelet op de wachttijd voor deze instelling, die vier tot zes maanden bedroeg, zou een overplaatsing van klager naar die instelling een vertraging in zijn behandeling kunnen opleveren, nu de Oostvaarderskliniek slechts een wachttijd had van zes weken.

De beroepscommissie is van oordeel dat het belang van de voortzetting van klagers behandeling in dit geval dient te prevaleren boven klagers voorkeur.

De beroepscommissie is namelijk niet gebleken van een, uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanige sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in de Van der Hoeven Kliniek ten behoeve van de bezoekmogelijkheden van zijn netwerk dat dit dient te prevaleren boven het belang van een overplaatsing op korte termijn naar de Oostvaarderskliniek. Het is aan de instelling te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang zal zijn dat zijn netwerk daarbij wordt betrokken. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan een tbs-behandeling staat niet ter beoordeling van de beroepscommissie.

De beroepscommissie overweegt voorts dat, voor zover sprake is van familie- of gezinsleven met de ex-partner en hun dochtertje, geen sprake is van schending daarvan, nu het verblijf van klager in de instelling krachtens de opgelegde tbs-maatregel beperkingen met zich meebrengt. Het is aan de instelling te bepalen in hoeverre het in het belang van klagers behandeling is om de band tussen klager en zijn dochtertje te versterken en op welke wijze dat zou moeten plaatsvinden.   Klager heeft ook overigens geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft mogen komen. De enkele omstandigheid dat de Oostvaarderskliniek geen bezwaar heeft tegen een overplaatsing van klager naar de Van der Hoeven Kliniek kan in het licht van het vorenstaande niet tot een ander oordeel leiden.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 5 augustus 2020.

secretaris                                                   voorzitter        

Naar boven