Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7126/GB, 3 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7126/GB             

Betreft [klager]            Datum 3 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 27 mei 2020 afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan goed overweg met zijn medegedetineerden. Dat zeggen zij zelf ook. Gesteld wordt dat klager te weinig respect heeft getoond voor de begeleiding. Hij heeft echter nooit begeleiding gehad en het personeel is ook niet netjes richting hem geweest. Ook wordt gesteld dat klager een vrouwelijke bewaakster zou hebben geschoffeerd met ondermijnend gedrag. ‘Woef’ zeggen is echter niet ondermijnend en schofferend. Tot slot wordt gesteld dat klager geen werk kan vinden of behouden, maar dat kan verweerder helemaal niet weten.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet geschikt wordt geacht voor deelname aan een PP, vanwege zijn grensoverschrijdende gedrag, met name op de arbeid. De reclassering acht begeleiding of behandeling noodzakelijk, terwijl een kort PP slechts is gericht op arbeid. Dit traject is dus niet passend. Klager is op 25 mei 2020 gedegradeerd naar het basisprogramma, vanwege zijn gedrag en negatieve werkhouding. Hij voldoet daarom niet meer aan de eis van artikel 7, derde lid, onder b, van de Penitentiaire maatregel (Pm).

3. De beoordeling

Klager is sinds 25 augustus 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens verkrachting. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 augustus 2020.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Pm komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, vanwege zijn negatieve gedrag in de werkzaal en omdat behandeling/begeleiding noodzakelijk wordt geacht en een kort PP daarin niet voorziet.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager op 25 mei 2020 is gedegradeerd naar het basisprogramma. Die beslissing staat in deze procedure niet ter discussie. Ten tijde van de bestreden beslissing kwam klager alleen daarom al niet in aanmerking voor deelname aan een PP. Klagers negatieve gedrag, dat duidelijk blijkt uit de degradatiebeslissing, het selectieadvies en de hem opgelegde disciplinaire straffen (die in deze procedure eveneens niet ter discussie staan), rechtvaardigt bovendien ook nu nog de conclusie dat zijn detentieverloop in de weg staat aan zijn deelname aan een PP. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven