Nummer R-20/7367/GA
Betreft […] Datum 3 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 26 juni 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft zijn standpunt niet nader toegelicht.
Standpunt van de directeur
Klager verbleef in het JC Zaanstad eerst op een reguliere afdeling. Op 27 maart 2020 is klager op een EZV geplaatst in verband met onrust en stemmingsklachten. Bij klagers aanmelding voor opname in een PPC wordt aangegeven dat men zich zorgen maakt rondom de suïcidaliteit van klager nu hij suïcidale uitingen heeft gedaan.
Klager wil, tijdens zijn verblijf in het PPC, nergens aan meewerken en is zeer afwerend in het contact. In gesprekken valt zijn affectlabiliteit en de snel wisselende emoties op, alsmede zijn opgepast en ontremd gedrag, zijn prikkelbaarheid en zijn ongepaste boosheid. Er is bij klager geen ziekte-inzicht en er is sprake van een zekere spraakarmoede. Klager is niet in staat langere toelichtingen op zijn bevinden of over zijn verleden te geven. Klager is obsessief gepreoccupeerd en daarin ook niet corrigeerbaar met zijn onschuld en zijn onterechte detentie, waardoor een normaal gesprek nauwelijks nog mogelijk is. Het beeld dat is geobserveerd doet zeer sterk denken aan een organischpsychosyndroom met persoonlijkheidsverandering dan wel een organische persoonlijkheidsstoornis. Hiervoor is nog meer objectiverend onderzoek nodig.
Klager is bekend met fors alcoholmisbruik en depressies. In 2019 heeft klager langdurig in isolatie verbleven en heeft hier zijn eerste psychose doorgemaakt. Momenteel is sprake van een ontremd beeld met labiel effect, fors preserveren, bij periode suïcidale uitingen, slechte zelfzorg en psychotische belevingen. Klager maakt een niet-acuut zieke indruk, heeft opgezette abdomen en een asgrauw gelaat. Differentiaal diagnostisch zijn er veel vragen. Klager laat echter lichamelijk en neurologisch onderzoek, alsmede laboratoriumonderzoek niet toe. Klager weigert uit zijn cel te komen en weigert om ergens aan mee te werken.
Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het gevaar dat klager maatschappelijk ten gronde gaat, alsmede dat hij zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en het gevaar dat hij met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
Klager is voornemens om terug te keren naar Kenia. Hij beschikt echter niet over de middelen om dit te doen en het is de vraag of klager, gezien zijn huidige toestand, kan vliegen. Klager staat niet open om dit te bespreken of om ondersteuning te accepteren.
Daarbij is klager niet bereid om mee te werken aan het in kaart brengen van zijn financiële situatie en het mogelijk inzetten van hulpverlening op dit gebied. Hij weigert ook de geboden ondersteuning om een woonvoorziening en begeleiding te regelen voor na zijn ontslag. Door klager wordt niet uit zichzelf schoongemaakt en hangt er een riekende geur als hij in de spreekkamer is geweest. Bovendien beweegt hij niet (alleen binnen zijn cel) en gaat hij niet mee luchten. Klager veroorzaakt grote overlast door uren achtereen te schreeuwen en te huilen, hetgeen leidt tot merkbare irritatie bij medegedetineerden.
Het gebruik van antipsychotica is besproken met klager. Het is ook voorgeschreven en het wordt hem dagelijks aangeboden. Klager weigert vooralsnog alles. Afzondering is feitelijk contra-geïndiceerd.
Het gevaar voor klager zelf is dusdanig ernstig dat gedwongen medicatie proportioneel is. Een psychotisch beeld als deze, wat de oorzaak ook is, verdwijnt in de regel niet vanzelf. Klager lijdt enorm, erkent dit ook, wat erger wordt met de duur van de opname. Antipsychotica zijn bewezen effectief bij het doen afnemen van een psychotisch beeld. Mogelijk kan dan ook lichamelijk onderzoek worden verricht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Klager is bekend met fors alcoholmisbruik en depressies. In 2019 heeft klager in detentie langdurig in isolatie verbleven waar hij een psychose heeft doorgemaakt. Sindsdien is sprake van een ontremd beeld met labiel affect (afwisselend woedeaanvallen en huilen), fors persevereren, slechte zelfzorg en psychotische belevingen. Het beeld rondom klager doet sterk denken aan een organisch psychsyndroom met persoonlijkheidsverandering dan wel in een organische persoonlijkheidsstoornis. Hiervoor is meer objectiverend onderzoek nodig. Klager laat lichamelijk onderzoek, neurologisch onderzoek en laboratoriumonderzoek niet toe. Bij klager is het gevaar aanwezig dat hij maatschappelijk ten gronde gaat, het gevaar dat hij zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en het gevaar dat hij met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen.
Klager is bekend met depressieve periodes waarin hij suïcidegedachtes heeft en hij heeft twee keer een suïcidepoging ondernomen. Binnen het PPC wil klager nergens aan meewerken en hij is zeer afwerend in het contact. Klager zit de hele dag in zijn cel en hij is nergens toe te motiveren. Er is geen sprake van contact met medepatiënten of met begeleiders. Het contact is strikt functioneel en vaak zeer geladen en vijandig aan de kant van klager. Hij maakt zichzelf en zijn cel niet schoon. Er is geen (langdurig) gesprek met klager te voeren, zonder dat hij schreeuwt en altijd dezelfde dingen herhaalt.
Aan klager is – aldus begrijpt de beroepscommissie – in mei 2020 een b-dwangbehandeling gegeven nadat hij onophoudelijk schreeuwde en dreigde naar het personeel bij het aanspreken daarop. Klager hield in de avond luidkeels gesprekken in zijn cel met zichzelf waarbij het leek alsof hij met twee andere mensen in gesprek was. Aan klager is een injectie met olanzapine toegediend, waarna het kortdurend beter ging met hem. Kort daarna is klager weer zijn medicatie gaan weigeren en is hij weer afgegleden.
Bij klager ontbreekt enig ziektebesef en antipsychotische medicatie blijft hij dan ook weigeren. Afzondering is feitelijk contra-geïndiceerd. Een psychotisch beeld als dat van klager, wat de oorzaak ook is, verdwijnt in de regel niet vanzelf. Antipsychotica zijn bewezen effectief bij het doen afnemen van een psychotisch beeld.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 3 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.
secretaris voorzitter