Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2222/GM, 1 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2222/GM

betreft: [klager] datum: 1 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 23 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord, locatie De Marwei te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 11 september 2003 van de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft ter behandeling van voormeld beroep zitting gehouden op 20 januari 2004 in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie De Marwei is niet ter zitting verschenen, zonder bericht van verhindering.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 6 augustus 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft - voor zover in beroep van belang - het toezenden door de inrichtingsarts van bepaalde stukken aan het MedischTuchtcollege, in het kader van een aldaar door klager aanhangig gemaakte procedure tegen de inrichtingsarts.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Klager gebruikte vóór zijn detentie in De Marwei methadon. Daarnaast gebruikte hij valium tegen epileptische aanvallen. De inrichtingsarts wilde hem methadon wel, maar valium niet voorschrijven; hij heeft tegen de epilepsie eenzogeheten eerste keus medicijn geadviseerd, te weten Fenytoïne (diphantoine). Het gebruik van laatstgenoemd middel bleek echter niet samen te gaan met klagers methadongebruik. De arts heeft daarop besloten niets tegen de epilepsievoor te schrijven. Klager heeft laatstgenoemde beslissing van de arts voorgelegd aan het Medisch Tuchtcollege.
De inrichtingsarts heeft, zonder klagers toestemming, stukken uit klagers medisch dossier opgestuurd naar het Medisch Tuchtcollege. Het betreft papieren van zes à zeven jaar oud, die volgens klager geen correct beeld van de zaakgeven.
Tegen laatstbedoelde handeling van de inrichtingsarts is het voorliggende beroepschrift gericht.

De inrichtingsarts is in de gelegenheid gesteld op het beroepschrift te reageren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Zijn standpunt is de beroepscommissie derhalve niet bekend.

3. De beoordeling
Het toezenden van stukken uit het medisch dossier van een gedetineerde door de inrichtingsarts aan het Medisch Tuchtcollege, in het kader van een door die gedetineerde bij dit college aanhangig gemaakte procedure, kan beschouwdworden als medisch handelen in de zin van in artikel 28 van de Pm. Klager is derhalve in zoverre ontvankelijk in zijn beroep.
Nu klager conform artikel 29, eerste lid, van de Pm de medisch adviseur heeft gevraagd te bemiddelen en de medisch adviseur zijn taak heeft afgesloten met een mededeling van zijn bevindingen, conform artikel 29, vijfde lid, van dePm, in dit geval inhoudend dat de klacht zich niet voor bemiddeling leent, staat voor klager de beroepsmogelijkheid van artikel 28 van de PM open. Klager is derhalve ook in zoverre ontvankelijk in zijn beroep.
Krachtens jurisprudentie van het Medisch Tuchtcollege is het, in het kader van een door een patiënt tegen een arts bij dit college aanhangig gemaakte procedure, aan die arts toegestaan in het belang van zijn verdediging kopieën vanstukken uit het medisch dossier van de desbetreffende patiënt aan het Medisch Tuchtcollege toe te zenden.
Aan de beroepscommissie zijn geen feiten of omstandigheden bekend geworden die in de onderhavige zaak tot een anders luidend oordeel van de beroepscommissie zouden moeten leiden.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 maart 2004.

secretaris voorzitter