Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6495/GB, 16 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6495/GB                   

Betreft […]       Datum  16 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van […] (hierna: klaagster)

1. De procedure

Klaagster heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder)  heeft dat verzoek op 2 april 2020 afgewezen.

Klaagsters raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagsters verzoek is enkel op een algemene grond afgewezen, namelijk dat detentiefasering niet mogelijk is vanwege de getroffen coronamaatregelen. Hoewel klaagster alle begrip heeft voor deze maatregelen, is er niet naar de situatie van klaagster gekeken, terwijl zij wel aan de voorwaarden voldoet voor detentiefasering. Dat is kwalijk. De beklagcommissie heeft in haar beslissing op klaagsters beklag – met betrekking tot het niet tijdig doorzenden van stukken door de casemanager naar verweerder – aangegeven dat de motivering in het selectieadvies om niet over te gaan tot detentiefasering ondeugdelijk is en dat de directeur niet heeft aangegeven op welke wettelijke grondslag klaagsters detentiefasering niet door kan gaan.

Niet is gebleken dat klaagster in Duitsland een detentie moet ondergaan. Zij is daar slechts als verdachte aangemerkt in een strafzaak. Het verloop van de procedure van klaagsters detentiefasering heeft uitermate lang geduurd, nu klaagster al per 10 augustus 2019 in aanmerking komt voor detentiefasering en er niets veranderd is in haar situatie sinds het positieve selectieadvies van 25 augustus 2019. Het is voor zowel klaagster als voor de maatschappij van belang dat zij kan resocialiseren.

Standpunt van verweerder

Uit het selectieadvies van 30 maart 2020 van de locatie Ter Peel te Sevenum blijkt dat de vrijhedencommissie (VC) negatief adviseert over klaagsters deelname aan een stapeltraject, omdat zij hiervoor niet in aanmerking komt. Op 27 september 2019 is vastgesteld dat het Europees aanhoudingsbevel van de Duitse autoriteiten voldoet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet. Daarnaast zijn er geen weigeringsgronden die aan de overlevering in de weg staan, zodat de overlevering dient te worden toegestaan. Klaagster zal aansluitend aan haar detentie worden overgeleverd aan Duitsland.

De bestreden beslissing is genomen op grond van de getroffen coronamaatregelen. Hoewel het verloop van klaagsters verzoeken tot detentiefasering ongelukkig is, dient in beroep alleen de bestreden beslissing van 2 april 2020 beoordeeld te worden. Vanaf 14 maart 2020 treft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) extra maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Deze maatregelen hebben als doel het aantal contacten met de buitenwereld te beperken en op die manier het risico op besmetting kleiner maken. Een besmetting binnen een inrichting van DJI zou grote gevolgen hebben voor het personeel en de justitiabelen.

Het is vervelend dat de mogelijkheden van detentiefasering door de coronamaatregelen beperkter zijn, maar de gezondheid van eenieder staat voorop. Op dit moment is niet te voorzien hoelang deze maatregelen nog zullen duren en op welke manier deze afgeschaald kunnen worden. Klaagster kan, nadat de maatregelen door DJI zijn afgeschaald, op grond van artikel 18, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opnieuw een verzoekschrift indienen. Het bepaalde in artikel 18, vierde lid, van de Pbw zal daarbij buiten beschouwing blijven. Nog los van de vraag of klaagster voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan een stapeltraject, kan onder de huidige omstandigheden de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

3. De beoordeling

Klaagster is sinds 28 mei 2019 in Nederland gedetineerd. Zij ondergaat een aan haar in Finland opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden met aftrek, wegens handel in verdovende middelen. De einddatum van klaagsters detentie is momenteel bepaald op 5 januari 2021.

Klaagsters verzoek tot plaatsing in een ZBBI is afgewezen, omdat de coronamaatregelen hieraan in de weg stonden.

Onder verwijzing naar RSJ 3 juli 2020, R-20/7129/GB, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat de Dienst Justitiële Inrichtingen maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus binnen het gevangeniswezen. Plaatsing in een ZBBI is niet mogelijk zolang de maatregelen van kracht zijn. Verweerder heeft te kennen gegeven dat klaagster na opheffing van de maatregelen een nieuw verzoek tot plaatsing in een ZBBI kan indienen. Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat verweerder vanaf heden verzoeken weer inhoudelijk beoordeelt.

Nu plaatsing in een ZBBI ten tijde van het nemen van de beslissing op klaagsters verzoek evenwel feitelijk niet mogelijk was, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, reeds hierom en los van de vraag of klaagster voldoet aan de voorwaarden voor plaatsing in een ZBBI, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris

secretaris        voorzitter

Naar boven