Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6959/GV, 23 juli 2020, beroep
Ondertekeningsdatum:23-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6959/GV                      

Betreft [klager]            Datum 23 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 mei 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft klagers verzoek ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, afgewezen. Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van een zieke ouder. De beslissing van verweerder lijkt met name te zijn gebaseerd op het advies van de medisch adviseur. De medisch adviseur heeft informatie ingewonnen bij de huisarts van klager, waaruit volgt dat aldaar niets bekend is van een zorgbehoefte en dat geen indicatie zou bestaan voor een operatie. Op grond hiervan is de conclusie getrokken dat geen sprake is van een noodzaak, aangezien niet blijkt van een ernstige ziekte bij de vader van klager. Voor klagers vader staat een operatieve ingreep gepland op 9 juni 2020.

Verweerder heeft zijn oordeel gegrond op onvolledige of onjuiste gegevens en er bestaat wel degelijk een noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking. Door de raadsman van klager zijn in beroep medische stukken, waaronder een afsprakenkaart van klagers vader bij het ziekenhuis, overgelegd.

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking op grond van artikel 36 van de Regeling niet is aangetoond. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) acht een strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd, aangezien klagers vader – die aan een aantal chronische aandoeningen lijdt – medicamenteus wordt behandeld en de huisarts geen kennis draagt van een zorgbehoefte of van een indicatie voor een operatie. Klagers vader is zelfredzaam en gebruikt geen zorgapparatuur of hulpmiddelen. Voorts is onvoldoende aangetoond dat klagers moeder ondersteuning behoeft en dat klagers zus niet in staat is om ondersteuning te bieden.

Hangende het beroep heeft klager een brief van 2 juni 2020 van het [naam ziekenhuis] ziekenhuis als aanvullend stuk ingebracht. Naar aanleiding hiervan heeft de medisch adviseur laten weten dat hieruit niet naar voren komt dat klagers vader vanuit medisch oogpunt zorg nodig heeft waarbij de aanwezigheid van klager is vereist. De brief vermeldt niet of een medische zorgbehoefte na ontslag uit het ziekenhuis wordt verwacht. Ook staat niet beschreven welke zorgbehoefte verwacht zou mogen worden en welke rol klager daarbij zou moeten nemen. Verzocht wordt het beroep ongegrond te verklaren.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft positief geadviseerd met als voorwaarde dat klager bij aanvang van het verlof een gesprek dient te hebben met de wijkagent. De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

De medisch adviseur van de afdeling IMA heeft strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd geacht.

3. De beoordeling

Klager is sinds 15 april 2018 gedetineerd. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens vrijheidsberoving, poging tot zware mishandeling en bedreiging. Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis wegens de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf van vier maanden te ondergaan, alsmede een subsidiaire hechtenis van dertien dagen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 16 februari 2022.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In artikel 36 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend voor de verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, zodat hij tijdelijk de zorg voor zijn ouders op zich kan nemen. Klagers vader is 80 jaar oud, heeft last van diverse gezondheidsproblemen en hij moet een operatie ondergaan. 

Hoewel klagers wens begrijpelijk is, is de beroepscommissie van oordeel dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking onvoldoende is gebleken. Uit de stukken volgt dat de medisch adviseur op 30 april 2020 strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd heeft geacht, omdat uit de aanwezige informatie niet kan worden opgemaakt dat klagers vader zorg nodig heeft waarvoor de aanwezigheid van klager is vereist. Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte brief van 2 juni 2020 van het [naam ziekenhuis] Ziekenhuis heeft de medisch adviseur laten weten dat ook uit deze brief de noodzaak tot klagers aanwezigheid niet naar voren komt.

In beroep zijn, na het aanvullende advies van de medisch adviseur, nog twee aanvullende medische stukken ingediend. Hieruit volgt dat voor klagers vader afspraken waren ingepland bij radiologie, bij de polikliniek Interne Geneeskunde en bloedprikken. De beroepscommissie is van oordeel dat ook uit deze stukken, zonder enige nadere toelichting, niet kan worden afgeleid dat klagers persoonlijke aanwezigheid is vereist voor de verzorging van zijn vader. Dat klagers moeder ondersteuning nodig heeft is niet gebleken. Daarnaast volgt uit de stukken ook niet dat, indien klagers vader en moeder verzorging nodig zouden hebben, klagers zus niet in staat is om die ondersteuning te bieden.

Verweerder heeft het verzoek tot strafonderbreking dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 23 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris. 

secretaris        voorzitter

Naar boven