Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0200/GB, 5 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/200/GB

Betreft: [klager] datum: 5 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.L.Kranendonk, advocaat te Beverwijk, namens

[...], geboren op [1967], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 januari 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, die op 26 januari 2004 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De Schie te Rotterdam ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 8 juni 2001 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in het h.v.b. Het Schouw. Op 11 december 2003 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de locatie De Schie.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager heeft op 21 november 2003 een ordemaatregel van plaatsing in afzondering uitgereikt gekregen. Op dat moment verbleef klager in het Penitentiair ziekenhuis (PEN-ziekenhuis) in verband met een operatie aan zijn schouder. Hetlag op dat moment in de bedoeling dat klager na zijn verblijf in het PEN-ziekenhuis zou worden teruggeplaatst naar het h.v.b. Het Schouw.
Uit de overplaatsingsbeslissing van de selectiefunctionaris blijkt dat klager na een verblijf in het PEN-ziekenhuis niet wordt teruggeplaatst naar het h.v.b. Het Schouw maar naar het h.v.b. De Schie. Klager zou na zijn verblijf inhet PEN-ziekenhuis niet kunnen terugkeren naar Het Schouw omdat er sprake zou zijn van voorbereidingen tot ontvluchting. Klager ontkent dat er sprake was van dergelijke voorbereidingen. Klagers partner woont in Uitgeest en heeft hemin Amsterdam wekelijks kunnen bezoeken. Nu klager in De Schie in Rotterdam verblijft, wordt dit door de reistijd en –afstand erg moeilijk. Daardoor dreigt klager zijn contacten met de buitenwereld te verliezen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanuit de inrichting waar klager verbleef bereikte de selectiefunctionaris het verzoek om klager over te plaatsen naar een andere inrichting. Klager zou vergevorderde plannen hebben voor een ontvluchting. Een en ander zou door eenmedegedetineerde zijn medegedeeld aan een penitentiair inrichtingswerker. Van deze informatie is melding gemaakt bij het gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP). De directeur heeft naar aanleiding van de mededeling van diegedetineerde voor het doen van onderzoek alle gedetineerden laten insluiten in hun verblijfsruimte. Daarbij werd door andere medegedetineerden geroepen “Ze zijn verlinkt”. Een en ander wekt op zijn minst de schijn dat er iets aan dehand was en dat in ieder geval tijdig is ingegrepen. Blijkens het rapport van het Grip hield een en ander een verhoogd veiligheidsrisico voor de inrichting in. Om die reden adviseerde het GRIP om klager te plaatsen in een inrichtingwaar een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie gewaarborgd kon worden. Er zijn tijdens klagers detentie reeds eerder signalen geweest van een ophanden zijnde vluchtpoging. Op grond daarvan is klager destijds op lijst 2 vanbeheers- en vluchtgevaarlijke gedetineerden geplaatst. Gelet op het feit dat geruchten als de onderhavige binnen een inrichting grote onrust kunnen veroorzaken, heeft de selectiefunctionaris, daarbij rekening houdend met de inhoudvan het
GRIP-rapport, klager geselecteerd voor plaatsing in een ander h.v.b., te weten in het h.v.b. van de locatie De Schie.

4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.

4.2. Blijkens het op 17 november 2003 opgemaakte verslag kregen twee op paviljoen 2 (de verblijfsafdeling van klager) van h.v.b. Het Schouw werkzame personeelsleden informatie omtrent een op handen zijnde ontsnapping. Het zoudaarbij klager en de medegedetineerde P betreffen. Bij klagers insluiting werd geroepen dat ze verlinkt waren. Bij de daarop volgende inspectie van klagers cel werd een aantal voorwerpen aangetroffen, te weten een rol bredetransparante tape, een magnetische spoel en een zak met wit poeder. Een en ander is aan het GRIP gemeld en het GRIP heeft in haar rapport d.d. 11 december 2003 geadviseerd klager te plaatsen in een inrichting met een regiem datzodanig is dat een ongestoorde tenuitvoerlegging van klagers detentie gegarandeerd is. Het bovenstaande levert, in onderling verband en samenhang bezien, naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aanleiding op om te komentot de verdenking dat klager voorbereidingen trof voor een ontvluchting c.q. een poging daartoe. Dit maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en datdie beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hetgeen door en namens klager is aangevoerd omtrent de (verminderde) bezoekmogelijkheden, maakt ditoordeel niet anders.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven