Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5054/TA, 17 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5054/TA

betreft: [klager]            datum: 17 juli 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.C. Alberts, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 17 oktober 2019 van de beklagcommissie bij  FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden.         Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – :

a.         de maatregel van afdelingsarrest van 19 juni 2019  (Me 2019-000228) en

b.         de maatregel van afdelingsarrest van 5 juli 2019 (Me 2019-000243).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. formeel gegrond verklaard en inhoudelijk ongegrond verklaard en aan klager is een tegemoetkoming toegekend van € 15,-. Klager is niet-ontvankelijk verklaard inzake het beklag onder b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Ten aanzien van het beklag onder a.:

Klagers klacht dient ook inhoudelijk gegrond te worden verklaard. Op 3 juni 2019 heeft klager een urinecontrole (UC) gehad waarbij klager boven de cutoff score, te weten 174 ug/l uitkwam. Klager verbleef op dat moment al in afzondering op grond waarvan geen nieuwe beperkingen zijn opgelegd, welke afzondering op 6 juni is beëindigd. Op 17 juni 2019 is opnieuw een UC uitgevoerd waaruit volgde dat klager nog steeds scoorde boven de cutoff score. Zonder enige andere aanleiding dat klager opnieuw zou hebben gebruikt is aan klager vervolgens afdelingsarrest opgelegd in verband met de positieve uitslag. Klager heeft aangegeven dat hij in de afgelopen periode niet heeft gebruikt en dat ten aanzien van zijn softdrugs gebruik is afgesproken dat hij transparant dient te zijn. Indien hij zou hebben gebruikt, dan zou klager dit ook kenbaar maken. De wijze waarop de instelling in deze heeft gehandeld, staat haaks op de met hem gemaakte afspraken en het vertrouwen van klager in het behandelteam ten aanzien van het maken van afspraken is verstoord. Het is de instelling bekend dat op grond van waardes van >174 ug/L geen uitspraken kunnen worden gedaan of sprake is van hernieuwd gebruik. Pas wanneer de waardes dalen en dan opnieuw een stijgende lijn waarneembaar zou zijn kan geconcludeerd worden dat sprake is van bijgebruik.    Er had, zeker gezien de omstandigheden in deze casus, een creatinineratio moeten worden bepaald om te kunnen vaststellen of er sprake is geweest van bijgebruik dat de oplegging van de maatregel van afdelingsarrest zou rechtvaardigen. Nu dit niet is gedaan, en derhalve niet kan worden vastgesteld of er sprake is van bijgebruik, kan de positieve UC niet ten grondslag worden gelegd aan het afdelingsarrest dat aan klager is opgelegd. Ten onrechte wordt derhalve door de beklagcommissie geoordeeld dat klager met waardes boven 174 ug/L onder invloed van drugs verkeerde. Daarnaast had direct op 3 juni 2019 gehandeld moeten worden. Toen is echter afgezien van het opleggen van een beperking en weken later wordt dan alsnog een beperking opgelegd vanwege dit eerdere gebruik. Daarnaast wordt opgemerkt dat er wel degelijk andere afspraken golden voor klager ten aanzien van zijn gebruik, hetgeen ook blijkt uit het feit dat op 3 juni zijn waarde boven de 174 ug/L is geweest, maar dat hij wel op 17 juni op verlof is geweest (zo blijkt uit de overgelegde dagrapportages).

Ten aanzien van het beklag onder b.:

Het beklag is gericht tegen de beslissing van 5 juli 2019 waarbij klagers bewegingsvrijheid is beperkt tot de unit nu dit haaks staat op de met klager gemaakte afspraken destijds. Klager is door de beklagcommissie ten onrecht niet-ontvankelijk verklaard, nu gezien de specifieke omstandigheden in deze casus sprake is van een voortgezette beperking en niet een nieuwe beperking. De beklagcommissie stelt ten onrechte dat geen sprake is van cumulatie. Klager heeft op 5 juli 2019 een maatregel opgelegd gekregen vanwege feit dat hij softdrugs heeft gebruikt. Dit heeft hij zelf aangegeven. Door binnen zeven dagen na het opleggen van de eerdere beperking vanwege softdrugsgebruik te pogen een nieuwe UC uit te voeren met welke resultaten niet kon worden vastgesteld of klager al dan niet opnieuw had gebruikt, wordt immers bewerkstelligd dat klager het recht om te klagen ten aanzien van de eerste beslissing wordt ontnomen. Het resultaat zou hoe dan ook worden geïnterpreteerd als gebruik. De duur van de verschillende maatregelen dient bij elkaar te worden opgeteld. Klager dient alsnog te worden ontvangen in zijn beklag en het beroep dient ook inhoudelijk gegrond te worden verklaard. Het opleggen van beperkingen vanwege zelf aangegeven softdrugs gebruik staat in deze casus haaks op de met klager gemaakte afspraken om dit niet te doen zolang een dalende lijn zichtbaar is.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Voor de inhoudelijke behandeling wordt verwezen naar het verweerschrift van 13 september 2019 en de uitspraak van de beklagcommissie d.d. 17 oktober 2019 met het verzoek om klagers beroep ongegrond te verklaren.

Ten aanzien van het beklag onder a.:

De beklagcommissie heeft terecht klagers klacht ongegrond verklaard. Klagers gedrag kon niet goed worden ingeschat naar aanleiding van het feit dat hij onder invloed was van middelen. Daarnaast heeft hij zich moeten inlaten met drugsgerelateerde activiteiten. Ondanks het feit dat in deze exacte periode het bijgebruik niet kon worden aangetoond, was het aannemelijk voor het behandelteam dat klager nog steeds middelen gebruikte aangezien hij geen enkele negatieve uitslag urinecontrole had geproduceerd sinds januari 2019. Immers, als men niet meer gebruikt, moeten de waardes op enig moment gaan dalen tot een waarde onder de cutoff waarde. Het feit dat klager meermaals boven de cutoff waarde scoort, moet voor zijn rekening komen. Daarnaast heeft klager meermaals uitlatingen gedaan waaruit blijkt dat er sprake is van gebruik.

Ten aanzien van het beklag onder b.:

Klager is terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Er is sprake van een maatregel met een andere grondslag en geen sprake van cumulatie. Indien klager wel ontvankelijk zou zijn in zijn beklag, dan dient het beklag alsnog ongegrond te worden verklaard, aangezien klager op eigen initiatief heeft aangegeven dat hij middelen heeft gebruikt en hierdoor terecht is beperkt in zijn bewegingsvrijheid.

3.         De beoordeling

Beklag a.:

Uit de schriftelijke mededeling volgt dat op 19 juni 2019 aan klager op grond van een positieve uitslag van een urinecontrole de maatregel van afdelingsarrest is opgelegd. Ook wordt gesteld dat door het gebruik van drugs klagers gedrag niet goed kan worden ingeschat en dat klager zich heeft ingelaten met drugsgerelateerde activiteiten om drugs te bemachtigen.

Uit de onderliggende stukken volgt voorts dat klager vanaf januari 2019 positief heeft gescoord op alle afgenomen urinecontroles, waarbij een aantal uitslagen boven de door de instelling gehanteerde cut off waarde van 174 ug/L zaten.

De uitslag van de urinecontrole van 17 juni 2019 lag boven de cut off waarde van 174 ug/l. De uitslag van de hiervoor afgenomen urinecontrole op 3 juni 2019 lag ook boven de cut off waarde van 174 ug/L. Het bepalen van een creatinineratio van het monster van de UC van 3 juni 2019 was niet meer mogelijk, nu in eerste instantie geen kwantitatieve analyse had plaatsgevonden en het monster inmiddels was vernietigd. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of klager in de periode van 3 juni 2019 tot 17 juni 2019 heeft (bij)gebruikt.

Klager betwist zelf dat hij in deze periode heeft gebruikt.

Nu de maatregel is opgelegd vanwege de omstandigheid dat klager drugs zou hebben (bij)gebruikt in de periode na 3 juni 2019, terwijl uit het voorgaande blijkt dat dit niet kan worden vastgesteld, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de instelling niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het opleggen van de maatregel. Nu niet kan worden vastgesteld dat hij heeft (bij)gebruikt kan niet worden geconcludeerd dat klager zich heeft ingelaten met drugsgerelateerde activiteiten en dat zijn gedrag niet kon worden ingeschat nu hij onder invloed zou zijn van middelen. Het beroep zal dan ook in zoverre gegrond worden verklaard.

Door de beklagcommissie is het beklag reeds formeel gegrond verklaard en is aan klager hiervoor een tegemoetkoming toegekend van € 15,-. Nu de beroepscommissie het beklag ook voor het overige gegrond verklaart en de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, stelt de beroepscommissie de tegemoetkoming hiervoor vast op € 37,-.

Beklag b.:

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog geheel gegrond. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 37,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 17 juli 2020.

secretaris                                voorzitter        

Naar boven