nummer: A 99/1201/GM
betreft: [klager]
datum: 17 februari 2000
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 22 november 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.. J.A.P.F. Hoens, namens
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) te Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 12 november 1999 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 1999, gehouden in de p.i. "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel, is klaagster gehoord, bijgestaan door haar raadsman voornoemd.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. te Nieuwegein heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 1 oktober 1999, betreft de afbouw van de methadonverstrekking aan klaagster.
2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Door en namens klaagster is het volgende aangevoerd:
Zij is al tien jaar chronisch verslaafd. Via het CAD te Apeldoorn kreeg ze een dagelijkse onderhoudsdosis van 50 mg. methadon verstrekt. Op 29 juni 1999 begon de tenuitvoerlegging van een haar in 1994 opgelegde gevangenisstraf vanzes maanden. Aanvankelijk verbleef ze in de p.i. te Maashegge, waar haar methadonverstrekking, mede op het advies van de arts van het CAD, werd gecontinueerd. Op 27 juli 1999 werd ze overgeplaatst naar de p.i. te Nieuwegein. De aandeze inrichting verbonden arts weigerde de door haar gebruikte dosis methadon verder te verstrekken en heeft haar gedwongen laten afbouwen. Een poging van de CAD-arts om de inrichtingsarts op andere gedachten te brengen leverde geenresultaat op. Hoewel klaagster over deze afbouw meteen al had geklaagd bij de medisch adviseur bleek haar desbetreffende brief niet te zijn ontvangen. Ten tijde van het indienen van het verzoek om bemiddeling d.d. 1 oktober 1999 wasde methadonverstrekking aan klaagster al gereduceerd tot nul. Op grond van de klachtbemiddeling door de medisch adviseur, die oordeelde dat aan klaagster in het kader van een behandelingsplan vanwege haar chronische verslavingmethadon was voorgeschreven en dat continuering hiervan tijdens haar detentie in de lijn ligt van de `handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden', kreeg zij ten tijde van de zitting van de beroepscommissie weer methadon (30mg. per dag) verstrekt. Zij is daardoor van haar fysieke klachten af. Per 29 december 1999, als haar detentie wordt beëindigd, zal zij haar methadon weer van het CAD te Apeldoorn verstrekt krijgen, waarmee zij inmiddels weer incontact staat. De methadon heeft zij nodig om redelijk normaal te kunnen functioneren. Zij verwacht dat dit laatste haar zal lukken, mede omdat zij na haar detentie weer werk heeft. Hoewel de bemiddelingspoging van de medischadviseur op zich geslaagd is te noemen, is toch beroep ingesteld omdat klaagster ten gevolge van het handelen van de inrichtingsarts meer dan een maand heeft geleden onder het gemis aan methadon en zij deswege een schadevergoedingwil krijgen. Klaagster gebruikt(e) de methadon ook voor het beheersbaar houden van pijnklachten vanwege een dubbele hernia. Door de gedwongen afbouw van de methadon waren haar herniaklachten sterk toegenomen. Het onthouden vanmethadon aan een langdurig verslaafde heeft bij een kortdurende detentie, zoals die van klaagster, geen enkel blijvend effect en is derhalve een vorm van (extra) leedtoevoeging. Als toe te kennen schadevergoeding werd een bedrag vanf. 1000,- voorgesteld.
Door of namens de inrichtingsarts is geen reactie op het beroep gegeven.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat van klaagsters zijde is aangevoerd dat zij langdurig verslaafd is en dat zij in de periode voorafgaand aan haar kortdurende detentie via de arts van het CAD te Apeldoorn een onderhoudsdosis methadonverstrekt kreeg en deze na haar detentie weer verstrekt zal krijgen. Deze feiten zijn door de inrichtingsarts, die niet ter zitting is verschenen noch anderszins op het beroep heeft gereageerd, niet weersproken zodat van dejuistheid ervan moet worden uitgegaan.
Ingevolge de `Handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden' uit 1996 van de medisch adviseur en diens toelichtende brief d.d. 16 juli 1997 ligt het in de rede dat een gedetineerde die vóór zijn detentie reeds methadongebruikte in het kader van een door een arts gecontroleerde onderhoudsbehandeling, ook tijdens de detentie, wanneer deze van korte duur is, een onderhoudsdosis methadon verstrekt krijgt, tenzij dit gecontraïndiceerd is. Nu nietgesteld of anderszins gebleken is van omstandigheden die noopten tot afwijking van dit beleid zal het beroep tegen het handelen van de inrichtingsarts gegrond worden verklaard. Aan klaagster zal een tegemoetkoming vanwege het doorhaar ondervonden ongemak worden toegekend van f. 250,-.
4. De uitspraak,
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de p.i. te Nieuwegein toekomende tegemoetkoming op f. 250,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 17februari 2000.