Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6117/GB, 16 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6117/GB                

Betreft [klager]            Datum 16 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder)  heeft dat verzoek op 13 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Zij heeft vervolgens te kennen gegeven dat mr. W.B.O. van Soest klager zal bijstaan in plaats van zijzelf.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. W.B.O. van Soest, en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is bereid mee te werken aan verdiepingsonderzoek. Dat komt in de Penitentiaire Inrichting (PI) echter niet van de grond. De enkele omstandigheid dat de risico’s niet kunnen worden ingeschat omdat klager het delict ontkent, is niet voldoende om het verzoek af te wijzen. Klagers gedrag in de inrichting is gedurende zijn gehele detentie (vanaf 2013) uitstekend geweest. De (beperkte) Pro Justitia-rapportage wijst niet op actuele psychiatrische problematiek of een ontwikkelingsstoornis.

Standpunt van verweerder

Verwezen wordt naar de motivering van de bestreden beslissing. Klagers goede gedrag in de inrichting weegt niet op tegen het maatschappelijk belang dat zich verzet tegen het verlenen van vrijheden aan klager. Het OM, de inrichting en de reclassering hebben negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek, omdat alle risico’s als hoog worden ingeschat. Pas na het uitkomen van het reclasseringsadvies heeft klager voor het eerst aangegeven open te staan voor diagnostiek.

3. De beoordeling

Klager is sinds 29 augustus 2013 gedetineerd. Hij onderging in de eerste plaats een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek, wegens doodslag en bedreiging. Op dit moment ondergaat hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van 76 dagen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 9 augustus 2020.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de risico’s die klager voor de maatschappij vormt als hem vrijheden zouden worden verleend, als hoog werden ingeschat.

Uit het reclasseringsadvies van 8 augustus 2019 blijkt dat het risico op recidive, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Tot dan toe was klager niet bereid mee te werken aan (geïndiceerd) psychologisch onderzoek. De reclassering achtte het daarom niet verantwoord om klager te laten deelnemen aan een PP. Het OM en de PI adviseren (mede) hierom ook negatief.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat het gevaar voor recidive en de mate waarin klager in staat zal zijn om verantwoord om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP zich verzetten tegen diens deelname aan een PP. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven