Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6624/GB, 16 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6624/GB                        

Betreft [klager]            Datum 16 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 8 april 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. S. Schuurman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft klagers verzoek afgewezen op grond van het bestaan van een vermeend sluimerend risico op liquidatiegevaar, waardoor de reclassering klager niet wenst te begeleiden tijdens zijn deelname aan een PP. De precieze achtergrond van de dreiging is niet nader geconcretiseerd. Klager kan zich niet vinden in het bestaan van deze vermeende dreiging, nu die dreiging is gebaseerd op achterhaalde en/of verouderde informatie.

Klager heeft een aantal maanden in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) verbleven en genoot dan ook al vrijheden buiten de inrichting. Klager had een gestructureerd dagprogramma, waaronder extramurale vrijheden zoals sporten, boodschappen doen en weekendverlof. Er heeft zich, ondanks het gestructureerde dagprogramma, geen enkel incident voorgedaan. Indien een sluimerende dreiging aanwezig zou zijn, dan zou klager ook niet zijn geselecteerd voor plaatsing in een ZBBI.

Klager verbleef gedurende de geldende maatregelen rondom het coronavirus in het kader van de ZBBI buiten de inrichting onder elektronisch toezicht. Klager verbleef op een vast adres en had een vaste routine voor het verlaten van het adres. Er was wederom sprake van een gestructureerde dagbesteding, die zich ditmaal geheel buiten de inrichting voltrok. De stelling van verweerder dat het risico groter zou worden bij een vaste dagbesteding kan dus ook geen standhouden, daar de deelname aan een PP niet wezenlijk verschilt van de situatie waarin klager zich bevond. Ondanks het negatieve advies van de reclassering heeft de vrijhedencommissie de afweging gemaakt dat klager buiten de inrichting mocht verblijven.

Het is onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie (OM) aanvullend negatief heeft geadviseerd ten aanzien van de deelname aan een PP, nu zij eerder positief hebben geadviseerd voor de plaatsing van klager in een ZBBI. Datzelfde geldt voor de reclassering.

Het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) heeft klager van de lijst voor gedetineerden met een vlucht- en maatschappelijk risico (GVM-lijst) verwijderd. Dat klagers naam niet meer op de lijst staat, kan enkel gelegen zijn in de vaststelling dat er geen actueel dreigend gevaar is ten aanzien van klager, dus ook niet van een sluimerende dreiging.

Op 4 maart 2020 heeft het GRIP aangegeven dat er geen concrete actuele informatie inzake een specifieke dreiging voorhanden is. De kanttekening die wordt gemaakt is dat dat niet betekent dat er helemaal geen dreiging meer bestaat/zou kunnen bestaan. Voorts heeft het GRIP overwogen: "Er is natuurlijk wel mogelijk sprake van een latente, sluimerende dreiging gezien de rivaliteit tussen deze groeperingen”. Kortom, er is - mogelijk - een sluimerende dreiging.

Sinds december 2019 geniet klager extramurale vrijheden. In het kader van de coronamaatregelen heeft klager tot aan de afwijzing van deelname aan het PP buiten de inrichting verbleven met een enkelband. Die gevreesde dreiging heeft zich in die zes maanden, waarin klager veelvuldig, op gezette tijdstippen, buiten de inrichting verbleef, op geen enkel moment en op geen enkele wijze geopenbaard. Ook heeft het verblijf buiten de inrichting kennelijk niet tot nieuwe informatie bij het GRIP geleid of kunnen leiden. Dat gegeven betekent in ieder geval dat er géén actuele dreiging meer is. Klager heeft er begrip voor dat een dreiging in de weg staat aan deelname aan het PP, maar stelt dat de sluimerende dreiging niet meer aan de orde is. Daarbij zij opgemerkt dat op enig moment moet kunnen worden geconcludeerd dat een dreiging ten einde is gekomen.

Klager wenst op te merken dat de gevreesde dreiging enkel is gebaseerd op een anonieme tip. Deze tip is verder ook nooit nader geconcretiseerd. De dreiging waar klager thans het sluimerende gevaar van zou moeten ervaren is dan ook nooit concreet en/of onderbouwd geweest. Tot slot wenst klager te benadrukken dat contact met de reclassering ook middels een videoverbinding kan worden gelegd en/of dat klager met de reclassering op het politiebureau kan afspreken om zo het gestelde risico voor de reclassering in te dammen.

Voorts heeft klager destijds het lopende hoger beroep ingetrokken met het oog op resocialisatie en detentiefasering. Onderhavige afwijzing heeft ertoe geleid dat klager inmiddels is teruggeplaatst in een Beperkt Beveiligde Inrichting (BBI). Klager zal nu aanzienlijk langer gedetineerd zijn en hij kan ook geen stappen maken om terug te keren in de maatschappij onder begeleiding van de reclassering. Het belang bij resocialisatie van klager is dermate groot dat dit doorslaggevend dient te zijn in onderhavige kwestie. De beslissing van verweerder is op onjuiste gronden genomen.

Standpunt van verweerder

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 77 maanden wegens het overtreden van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. De einddatum van klagers detentie is gesteld op 8 maart 2021. Het verzoek tot deelname aan het PP is afgewezen, nu de reclassering is gewaarschuwd voor een dreiging gericht op het leven van klager. Indien klager met PP zou gaan, dan is mogelijk niet alleen klager zelf doelwit van uitingen van dreigingen, maar ook zijn toezichthouders, omdat zij regelmatig contact met hem zouden hebben. Ondanks het eerder afgegeven positieve advies voor een plaatsing in een ZBBI, adviseert het OM negatief op het huidige verzoek. Het advies is bijgesteld, nu de reclassering op 5 maart 2020 door de afdeling Bewaken en Beveiligen van het OM op de hoogte is gesteld dat er een sluimerend gevaar is voor een liquidatie van klager. Op 16 april 2020 is de beslissing genomen om klager terug te plaatsen in een BBI.

Verweerder heeft aan de reclassering gevraagd of er geen andere mogelijkheden voor toezicht zijn, zoals toezicht per telefoon. Hierop is geantwoord dat toezicht per telefoon niet de voorkeur heeft en bovendien andere toezichthouders, zoals de leidinggevende en collega’s op klagers PP-adres, nog steeds potentieel gevaar lopen. Klager zal op gezette tijden naar zijn werk gaan en thuis zijn. Dit maakt hem kwetsbaar voor potentiële bedreiging.

In klagers zaak prevaleert de veiligheid van klager alsook de veiligheid van de reclassering boven een deelname aan het PP. Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de beslissing tot afwijzing van deelname aan het PP niet als onredelijk kan worden aangemerkt.

3. De beoordeling

Klager is sinds 9 november 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 77 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet (handel in cocaïne) en de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van 40 dagen te ondergaan. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 maart 2021.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en

-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);

-    het gevaar voor recidive;

-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;

-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is op 8 april 2020 door verweerder afgewezen op grond van het volgende. De reclassering heeft op 5 maart 2020 informatie ontvangen dat er een sluimerend risico op liquidatie van klager is, waarbij de reclassering door de Dienst Bewaken en Beveiligen is geadviseerd deze dreiging zeer serieus te nemen. De precieze achtergrond van deze dreiging kan de reclassering niet duiden, aangezien het om informatie gaat die niet verstrekt mag worden aan de reclassering. De reclassering wil op grond van deze informatie klager, de medewerkers van de reclassering en derden niet blootstellen aan dergelijke risico’s en heeft negatief geadviseerd ter zake van deelname door klager aan een PP. Op 16 april 2020 heeft verweerder vervolgens beslist klager te selecteren voor de BBI van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, nu, gelet op de afwijzing van het verzoek voor deelname van het PP, voortzetting van plaatsing in de ZBBI niet mogelijk is.

Klager beschikt kennelijk over een aanvaardbaar verlof- en verblijfsadres en zijn gedrag in de inrichting is goed.

Klager heeft op de GVM-lijst gestaan vanwege liquidatiegevaar. Op 10 juli 2019 is klagers risicoprofiel afgeschaald van verhoogd naar normaal. Op 3 maart 2020 is het GRIP gevraagd om informatie omtrent klagers verdere fasering. Hierop is door hen bericht dat sinds een bepaalde tijd geen nieuwe/relevante informatie met betrekking tot klagers veiligheid voorhanden is gekomen. Wel is aangegeven dat sinds 2012 er een reeks is aan liquidaties die samenhang hebben met de zogenoemde Mocro-oorlog. Alhoewel klager via zijn broer gelinkt is aan een onderling rivaliserend crimineel samenwerkingsverband, is er momenteel geen concrete actuele informatie voorhanden van een hoog oplopend conflict en/of dreiging op zijn persoon. Overwogen wordt dat natuurlijk wel mogelijk sprake is van een latente, sluimerende dreiging, gezien de rivaliteit binnen deze groepering.

De beroepscommissie is van oordeel dat, nu uit de informatie van het GRIP niet volgt dat sprake is van een concrete actuele dreiging op klager, niet zonder verdere nadere onderbouwing kan worden volstaan met het afwijzen van klagers verzoek tot deelname aan een PP op grond van een sluimerende dreiging. Eerder is al beslist tot plaatsing in een ZBBI en uit de informatie van het GRIP volgt dat al enige tijd geen nieuwe informatie met betrekking klagers veiligheid is binnengekomen. Gedurende een periode van enkele maanden heeft klager zich binnen de ZBBI positief gedragen, had klager een gestructureerd dagprogramma en ging hij wekelijks op dezelfde tijdstippen naar de sport, winkelcentrum en op verlof. Daarnaast verbleef klager, als gevolg van de coronamaatregelen, al op het verlofadres onder de voorwaarden van een locatiegebod met elektronisch toezicht. Niet gebleken is dat zich gedurende deze periode incidenten hebben voorgedaan.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 16 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven