Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5894/GM, 13 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5894/GM               

Betreft klager  Datum  13 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich over het nalaten van de inrichtingsarts dan wel de medische dienst met betrekking tot klagers huidproblemen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft in de PI Grave een huidaandoening opgelopen en daarvoor de medische dienst meermalen bezocht. Uit de medische gegevens volgt dat hij op 29 januari 2019 voor het eerst huidproblematiek heeft gemeld. Er was toen sprake van rode wondjes die lastig (b)leken te genezen. Op 3 maart 2019 was sprake van een jeukende uitslag over het gehele lichaam, mogelijk veroorzaakt door een allergische reactie op beddengoed, en (nog) van rode plekjes en kleine wondjes en op 4 maart 2019: jeukende plekjes op handen, polsen, voeten en onderbenen die volgens de medische dienst al twee weken zouden bestaan. Deze klachten bestonden echter al sinds 29 januari 2019. Verder wordt gesproken over rode papeltjes/plekjes met krabeffecten en een droge huid. Gedacht werd aan eczeem en een crème is voorgeschreven. Op 11 en 12 maart 2019 heeft klager wederom geklaagd over forse jeuk over zijn hele lichaam waardoor hij niet kon slapen. Pas op 14 maart 2019 is voor het eerst gedacht aan schurft. Schurft zou waarschijnlijk zijn als klager, die al drie maanden op een eenpersoonscel verbleef, na een weekend minder jeuk zou hebben. Onduidelijk is of het aangekondigde laboratoriumonderzoek pas op 19 maart 2019 is aangevraagd ondanks klagers duidelijke klachten. Klager klaagde vervolgens op 16, 18, 19 en 20 maart 2019 over huidklachten en aanhoudende jeuk. Genoteerd werd in de medische gegevens dat op 20 maart 2019 op korte termijn een afspraak zou worden gemaakt met de dermatoloog. Dit was bijna twee maanden na de eerste duidelijke klachten en een week na het concrete vermoeden van schurft. Pas een week later, op 27 maart 2019, is een verwijsbrief gemaakt voor de dermatoloog. De daarop volgende dagen namen de huidklachten alleen nog maar toe. Klager kon vervolgens op 3 april 2019 naar de polikliniek dermatologie in Nijmegen. De dermatoloog stelde dat er vermoedelijk sprake was van klachten die passen bij een schurftbesmetting. Er zou geen nadere behandeling hoeven te volgen. Op 8 april 2019 leken de klachten te verminderen maar op 15 april 2019 waren ze weer in volle omvang aanwezig. Dit duurde tot en met 9 mei 2019 en duurt feitelijk tot op de dag van vandaag. Klagers klachten zijn niet serieus genomen. Er is zeer laat gereageerd op herhaalde klachten. De verwijzing naar de dermatoloog is onnodig vertraagd en na terugkeer van de klachten is geen actie/behandeling ingezet.

Standpunt van de inrichtingsarts

Uit de medische gegevens volgt dat wel degelijk op tijd en adequaat is gereageerd op de klachten van klager. Op 29 januari 2019 had klager een wondje op het linker scheenbeen en een iets geïrriteerde nek, rode rand en korstvorming. Dit was andere problematiek dan later door klager in maart 2019 is gemeld. Vervolgens heeft klager in de periode van 29 januari tot 3 maart 2019 zeventien keer contact gehad met de inrichtingsarts of de verpleegkundige. In geen van deze contacten heeft klager melding gemaakt van verdere uitslag of jeuk. Op 3 maart 2019 heeft klager melding gemaakt van jeukende plekjes, waarbij hij zei dat deze klachten een week eerder waren begonnen. Klager is vervolgens verwezen naar de inrichtingsarts. Op 4 maart 2019 meldde klager aan de inrichtingsarts dat de klachten circa twee weken bestonden. Uit de medische gegevens volgt verder dat de inrichtingsarts klager op 7 maart 2019 heeft verwezen naar een internist in verband met een combinatie van klachten, waaronder de huiduitslag. De inrichtingsarts heeft dus feitelijk klager drie dagen nadat hij zich meldde voor zijn jeukende huiduitslag doorverwezen voor onderzoek door een specialist. Vervolgens zijn op 12 maart 2019 door de inrichtingsarts toch duidelijke aanwijzingen voor schurft geconstateerd en is klager medicatie voorgeschreven en is hij geïnformeerd over de noodzakelijk te nemen hygiënemaatregelen. Omdat klager na de behandeling last bleef houden van de klachten en verder ook malaiseklachten vertoonde, is door de inrichtingsarts op donderdag 14 maart 2019 een bloedonderzoek geïndiceerd dat op 19 maart 2019 is afgenomen. Klager is na zijn eerste melding van jeukende huidklachten al doorverwezen naar een internist en bij herhaalde melding van de klachten is klager een week later gestart met de voorgeschreven behandeling. Vervolgens is een bloedonderzoek geïndiceerd geacht en is klager binnen een week na beëindiging van deze behandeling doorverwezen naar de dermatoloog, omdat de behandeling geen effect leek te hebben.

Op 27 maart 2019 heeft de inrichtingsarts klager verwezen naar de dermatoloog. Deze constateerde dat er geen sprake meer was van schurft, mogelijk waren er wel restklachten. Verdere behandeling was echter niet meer noodzakelijk. Toen de klachten na 15 april 2019 toch weer bleken toe te nemen, is klager opnieuw verwezen naar de dermatoloog. Helaas werd toen opnieuw schurft geconstateerd.

De betreffende behandeling is toen opnieuw ingezet. Hoewel deze in eerste instantie leidde tot de gewenste reductie van klachten, meldde klager in juli 2019 dat de klachten toch weer toenamen. De inrichtingsarts heeft op 18 juli 2019 opnieuw een behandeling in gang gezet. Ook deze leek in eerste instantie aan te slaan. Begin september 2019 kwamen de klachten echter terug. Gezien de ingezette behandelingen en de aanwezige symptomen, heeft de inrichtingsarts vervolgens de diagnose prurigo nodularis gesteld. Klager is daarover geïnformeerd. Toen begin december 2019 de klachten onverminderd aanwezig waren, is klager opnieuw naar de dermatoloog doorverwezen. Klager is vervolgens op 3 januari 2020 overgeplaatst naar een andere inrichting.

In de periode na 14 maart 2019 is op basis van de klachten van klager door de inrichtingsarts tweemaal een hernieuwde behandeling voor schurft voorgeschreven, welke behandeling telkens zowel medicatie als hygiënemaatregelen omvatte. Omdat ook deze behandelingen niet leidden tot het verdwijnen van de klachten, is klager na 14 maart 2019 in totaal driemaal verwezen naar de dermatoloog. Er is in de periode na 14 maart 2019 adequaat gereageerd op klagers klachten. Dat de klachten aanhielden is niet te wijten aan de aan klager geboden zorg.

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat klagers klacht – die dateert van 1 januari 2020 – gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Penitentiaire maatregel (Pm), slechts betrekking kan hebben op medisch handelen dat heeft plaatsgevonden in de periode 18 december 2019 tot en met 1 januari 2020.

Klager kan ten aanzien van medisch handelen dat daarvóór heeft plaatsgevonden niet worden ontvangen in de klacht.

Uit de stukken en met name de medische gegevens blijkt dat klager in de periode 18 december 2019 tot en met 1 januari 2020 op 19 december 2019, 30 december 2019, 31 december 2019 en 1 januari 2020 voor hardnekkige huidklachten is gezien door een verpleegkundige of de inrichtingsarts. Klager is op 19 december 2019 in verband met de geconstateerde huidklachten doorverwezen naar de dermatoloog. Vervolgens is medicatie voorgeschreven en is een hygiëneprotocol gestart.

Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie door de inrichtingsarts adequaat gereageerd op klagers klachten, waarvoor hij in de maanden daarvoor al meermalen door de medische dienst was gezien en ook al eerder was doorverwezen naar medisch specialisten waaronder de dermatoloog. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet worden gezegd dat het terugkomen of langer aanhouden van klagers huidklachten is te wijten aan inadequate zorg van de inrichtingsarts van de PI Grave (in de periode vanaf 18 december 2019).

Het handelen door en/of namens de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Pm. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien van medisch handelen dat heeft plaatsgevonden vóór 18 december 2019 en verklaart het beroep met betrekking tot de periode vanaf 18 december 2019 tot en met 1 januari 2020 ongegrond.

Deze uitspraak is op 13 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en drs. K.M.P.A.M. Habryka, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven