Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3962/SGA, 10 juli 2020, schorsing
Uitspraakdatum:10-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3962/SGA                      

Betreft [verzoeker]      Datum 10 juli 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur) heeft op 6 juli 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege betrokkenheid bij de invoer van contrabande, ingegaan op 4 juli 2020 om 15:30 uur en eindigend op 18 juli 2020 om 15:30 uur.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, de aanvulling van verzoekers raadsvrouw mr. L.J. Bronkhorst en van het klaagschrift (A-2020-385).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker stelt dat de straf veel te zwaar is voor de kleine hoeveelheid wiet die is aangetroffen. De straf is ten onrechte opgelegd en er is niet aangetoond dat sprake is van contrabande. Daarnaast stelt verzoeker dat de procedure niet zorgvuldig is verlopen en dat de datering van de stukken niet juist kan zijn. Ook komt verzoekers plaatsing in de strafcel niet terug in de uiteindelijke strafoplegging.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat aan verzoeker op 4 juli 2020 een disciplinaire straf is opgelegd van tien dagen opsluiting in een strafcel vanwege het onderscheppen van contrabande die over de muur is gegooid. De directeur geeft aan dat uit uitgeluisterde telefoongesprekken volgt dat verzoeker hiertoe opdracht heeft gegeven. Deze beslissing is volgens de directeur op die datum opgemaakt en tijdig uitgereikt. Op 6 juli 2020 heeft de directeur, na consultatie van de huisarts en een gedragsdeskundige, beslist om voornoemde disciplinaire straf om te zetten in een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in verzoekers eigen cel. De directeur geeft aan dat de eerste disciplinaire straf is verwijderd uit verzoekers dossier en dat deze door de bestreden beslissing, die op 4 juli 2020 is ingegaan, wordt vervangen.

De voorzitter overweegt dat de bestreden beslissing is genomen op 6 juli 2020 en is ingegaan op 4 juli 2020 en derhalve met terugwerkende kracht is opgelegd. Aan verzoeker was voor ditzelfde strafwaardige gedrag reeds op 4 juli 2020 een disciplinaire straf opgelegd. De voorzitter begrijpt dat de eerder opgelegde en kennelijk deels ten uitvoer gelegde disciplinaire straf in de bestreden beslissing is verdisconteerd. Nu een straf echter niet met terugwerkende kracht kan worden opgelegd, is de bestreden beslissing genomen in strijd met de wet. Het verzoek zal worden toegewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 10 juli 2020 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven