Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3909/SGA, 7 juli 2020, schorsing
Uitspraakdatum:07-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3909/SGA                      

           

Betreft [verzoeker]            Datum 7 juli 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van […] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 24 juni 2020 aan verzoeker een aantal toezichtmaatregelen opgelegd in het kader van zijn plaatsing en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst). Deze maatregelen zijn ingegaan op 24 juni 2020 en eindigen op 24 september 2020.

Verzoekers raadsvrouw, mr. L.A.C. ter Steeg, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, de door de directeur nagestuurde stukken, en van het klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat de bestreden beslissing is genomen op ondeugdelijke gronden. Verzoeker stelt dat de beklagcommissie zijn klacht met betrekking tot de verlenging van de opgelegde toezichtmaatregelen van februari 2020, gegrond heeft verklaard. De noodzaak voor ingrijpende maatregelen bleek niet langer te bestaan. Volgens verzoeker zijn er tussen februari 2020 en nu geen nieuwe feiten of omstandigheden opgetreden waardoor de directeur tot een andere belangenafweging heeft kunnen komen. Daarnaast zijn de opgelegde toezichtmaatregelen niet noodzakelijk, omdat het beoogde toezicht reeds wordt ondervangen door het verblijf op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden, veel maatregelen zijn dubbelop. Verzoeker stelt voorts dat de toezichtmaatregelen opgelegd lijken te worden met het oog op een toekomstige horizontale overplaatsing. De toezichtmaatregelen zijn disproportioneel, zijn gedrag is goed. Inmiddels zijn de toezichtmaatregelen al ruim anderhalf jaar aan verzoeker opgelegd. Naarmate meer tijd verstrijkt, dienen verzoekers belangen zwaarder te wegen. Verzoeker stelt dat de directeur op basis van dezelfde, inmiddels gedateerde, informatie heeft besloten opnieuw toezichtmaatregelen op te leggen. Volgens verzoeker creëert de directeur hierdoor een situatie die op gespannen voet staat met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en maken de toezichtmaatregelen inbreuk op de persoonlijke integriteit en het recht op ‘family life’ zoals neergelegd in artikel 8 EVRM.

Ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen geldt het volgende:

a.         er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b.         de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c.         de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst; en
d.         de directeur dient een maandelijkse toets te plegen ten aanzien van de noodzaak van voortduring van de maatregelen.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de bestreden beslissing de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen voldoende aannemelijk. Uit de bestreden beslissing en de informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) blijkt dat verzoeker op de GVM-lijst is geplaatst met de status ‘hoog’ in verband met de indicaties vluchtgevaarlijk (aanwijzing), criminele organisatie, mediagevoelig, liquidatiegevaar en voorgezet crimineel handelen in detentie. De door de directeur overgelegde GRIP-rapportages dateren van 23 november 2018, 11 juli 2019 en 14 november 2019. In de laatste rapportage staat dat de eerder opgezette rapportages nog steeds actueel zijn. De directeur heeft nog contact gehad met het GRIP en geeft aan dat heden de reeds beschikbaar gestelde informatie nog steeds actueel is. 

Uit de informatie van het GRIP komt naar voren dat bij verzoeker sprake is van ontvluchtingsgevaar, liquidatiegevaar en voortgezet crimineel handelen. Uit deze informatie volgt dat verzoeker als verdachte wordt aangemerkt in een aantal lopende onderzoeken, namelijk de poging tot beschieting van een woning met een raketwerper, een liquidatie in [Plaats A], een liquidatie in [plaats B] en afpersing. Het GRIP acht aannemelijk dat verzoeker over grote bedragen geld en middelen beschikt. Er bestaat een aannemelijke kans dat hij zijn vrijheidsbeneming wil ontvluchten. Het is niet uit te sluiten dat enige vorm van gevaar kan worden verwacht die bedreigend is voor zijn leven. Verzoeker vervult een machtige (leidinggevende) rol binnen een zeer criminele nationaal verspreide organisatie. Deze criminele organisatie onderhoudt contacten met criminelen die grof geweld niet schuwen. Binnen een regulier detentiesysteem heeft hij macht en aanzien bij medegedetineerden, en wordt niet uitgesloten dat hij mogelijkheden en contacten heeft om vanuit detentie opdrachten aan te nemen en uit te zetten. Voorts volgt uit de informatie van het GRIP dat verzoeker mogelijk opdracht heeft gegeven om een informant te laten liquideren. De directeur kent een zwaarder gewicht toe aan de oplegging van toezichtmaatregelen vanwege verzoekers machtige rol binnen een criminele organisatie, de beschikking die hij heeft over geldelijke middelen om te kunnen ontvluchten, de mogelijkheid die hij heeft om getuigen te kunnen bedreigen en omdat hij verdachte is in meerdere onderzoeken met betrekking tot zware misdrijven. Verzoeker wordt in deze onderzoeken verdacht als facilitator, medeplichtige, opdrachtgever dan wel uitvoerder. Vanwege de maatschappelijke onrust die deze misdrijven hebben veroorzaakt, acht de directeur van belang dat toezichtmaatregelen worden opgelegd.

Uit de bestreden beslissing volgt dat de oplegging van de toezichtmaatregelen noodzakelijk wordt geacht, gelet op bovenstaande informatie en in verband met het handhaven van de veiligheid van verzoeker en de veiligheid van de inrichting. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoeker is gehoord voordat de beslissing is genomen. Daarnaast wordt voldoende aannemelijk dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van zijn beslissing. Tot slot is door de directeur vermeld dat de opgelegde toezichtmaatregelen maandelijks getoetst zullen worden en deze, indien daartoe aanleiding bestaat, aangepast zullen worden.

Hoewel de voorzitter begrijpt dat de opgelegde toezichtmaatregelen ingrijpend zijn, kan de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het is de voorzitter niet gebleken dat sprake is van strijd met het EVRM. De voorzitter zal het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

.

Deze uitspraak is op 7 juli 2020 gegeven door mr. M. Keppels, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven