Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4802/GB, 3 juli 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4802/GB                

Betreft [Klager]            Datum 3 juli 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 juni 2019 beslist klagers deelname aan een penitentiair programma (PP) te beëindigen en hem terug te plaatsen in de gevangenis van de locatie Roermond.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 23 september 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. M.M.J.P. Penners, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Anders dan hetgeen waarvan verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing is uitgegaan, zijn de huisregels bij binnenkomst van klager in het Exodushuis niet aan hem uitgelegd. Evenmin is klager medegedeeld dat de tijden die Exodus hanteert kunnen afwijken van de tijden die aan het elektronisch toezicht van het PP zijn verbonden of dat hij in de eerste week bij Exodus niet zonder toestemming naar buiten zou mogen gaan.

Uit het selectieadvies volgt enkel dat klager vele malen door de casemanager en een medewerkster van Exodus is gesproken en dat hem veelvuldig is duidelijk gemaakt welke houding van hem werd verwacht. Daaruit kan niet worden afgeleid welke huisregels met hem zouden zijn besproken en of hij is gewezen op de afwijkende tijden van het elektronisch toezicht en het feit dat hij gedurende de eerste week bij Exodus niet zonder begeleiding naar buiten zou mogen gaan. Niet is vastgelegd wanneer besprekingen hebben plaatsgevonden en wat er concreet is besproken. De regels waren voor klager niet duidelijk en uit de huisregels van Exodus volgden andere tijden dan de tijden waaraan hij zich had dienen te houden. Indien en voor zover verweerder meent dat de afspraken duidelijk met klager zouden zijn besproken, ligt het op de weg van verweerder om dit aan te tonen. Een vage verwijzing naar een aantal gesprekken met de casemanager en een medewerkster van Exodus vormt geen onderbouwing van deze stelling. Juist bij de beëindiging van een PP is een duidelijke en gedegen verslaggeving noodzakelijk, nu de terugplaatsing van klager zijn gehele re-integratietraject in ernstige mate onderbreekt en in gevaar brengt.

Verweerder heeft niet gereageerd op de stukken die klager op 21 augustus 2019 heeft ingebracht, inhoudende dat de reclassering voornemens was om klager een waarschuwing te geven voor zijn gedrag en niet om hem al terug te plaatsen. Nu een waarschuwing tot een geheel andere koers zou hebben geleid dan een terugplaatsing, had het op de weg van verweerder gelegen om de verwerping van dit argument duidelijk te motiveren. Nu dit argument echter geheel is genegeerd, is sprake van een onzorgvuldige besluitvorming en een ernstig motiveringsgebrek. Verzocht wordt klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Uit het schrijven van Exodus van 31 juli en 2 september 2019 volgt dat klagers lezing omtrent de uitleg die hij bij binnenkomst in Exodus zou hebben gekregen, aanzienlijk afwijkt van hetgeen Exodus daarover heeft aangegeven. Hoewel de brief van Exodus niet onder ambtseed is opgemaakt, hecht verweerder meer waarde aan deze brief dan aan hetgeen klager heeft verklaard, nu klager een duidelijk aanwijsbaar belang heeft bij de lezing die hij zelf geeft van het verloop van zijn PP en zijn verblijf bij Exodus.

De reclassering heeft, zoals klagers raadsman terecht opmerkt, in diens rapport van 13 juni 2019 geadviseerd het PP na een officiële waarschuwing voort te zetten. Dit betreft evenwel slechts een advies aan de eindverantwoordelijke van de uitvoering van het PP, namelijk de vestigingsdirecteur van de inrichting waar klager tijdens zijn deelname aan het PP was ingeschreven. De betreffende vestigingsdirecteur heeft in diens advies van 17 juni 2019 duidelijk aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in een goed verloop van het PP. De directeur heeft op basis van zeven overtredingen die in de eerste week van het PP zijn geconstateerd, geadviseerd het PP te beëindigen. Verweerder hecht meer waarde aan het advies van de vestigingsdirecteur dan aan het advies van de reclassering. De directeur heeft zijn advies immers gebaseerd op geconstateerde overtredingen en op basis daarvan geconcludeerd dat klager afspraken heeft geschonden en kennelijk een eigen plan heeft getrokken.

Gezien de hoeveelheid overtredingen in de korte periode die het PP heeft geduurd, kan de beslissing om klagers deelname aan het PP te beëindigen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat klager het PP en de geconstateerde overtredingen anders heeft ervaren of begrepen, maakt dat niet anders. Van gedetineerden die aan een PP deelnemen wordt een grote mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid verwacht, nu een dergelijk traject met verregaande vrijheden gepaard gaat. Bij het verlenen van dergelijke vrijheden moet men erop kunnen vertrouwen dat de gedetineerde de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat, ook daadwerkelijk kan dragen. Klager is daartoe, zo volgt uit het selectieadvies en de onderliggende stukken, onvoldoende in staat geweest.

3. De beoordeling

Klager was sinds 3 november 2015 gedetineerd. Hij onderging een gevangenisstraf van 78 maanden met aftrek, wegens – kort gezegd - afpersing. Daarnaast diende hij een vervangende hechtenis van in totaal 113 dagen te ondergaan. Klager is op 5 juni 2020 in vrijheid gesteld.

Hoewel klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen, nu namens klager is verzocht om toekenning van een tegemoetkoming voor de periode dat hij ten onrechte niet aan een PP zou hebben kunnen deelnemen.

Klager is teruggeplaatst in de gevangenis, omdat hij zich (bij herhaling) niet aan de voorwaarden en regels van zijn PP en Exodus, waar hij gedurende zijn deelname aan het PP verbleef, heeft gehouden.

De beroepscommissie stelt vast dat klager gedurende de eerste week van zijn deelname aan het PP meermalen het locatiegebod en de (huis)regels van Exodus heeft overtreden. Zo was hij (onder meer) op 7 juni 2019 telefonisch niet bereikbaar voor de reclassering – hetgeen bij deelname aan een PP met toezicht door middel van elektronische controle verplicht is –, was hij op 11 juni 2019 zonder toestemming van Exodus in Venlo, als gevolg waarvan hij dagbesteding binnen Exodus heeft verzuimd, en heeft hij zich gedurende een periode van vier dagen vijfmaal niet aan de tijden gehouden die in verband met de elektronische controle aan zijn enkelband waren verbonden. De directeur van de locatie Roermond heeft verweerder om die reden geadviseerd klagers deelname aan het PP te beëindigen en hem terug te plaatsen in de gevangenis van de locatie Roermond. 

Klager heeft niet weersproken dat hij voormelde overtredingen heeft begaan. Hij stelt zich evenwel op het standpunt dat de huisregels van Exodus hem niet zijn uitgelegd, dat hem niet is verteld dat de tijden die Exodus hanteerde afweken van de tijden die aan het elektronisch toezicht van het PP waren verbonden en dat hem evenmin is verteld dat hij de eerste week bij Exodus niet zonder toestemming naar buiten mocht gaan.

Uit de brief van de directeur-bestuurder van Exodus van 31 juli 2019 volgt dat bij binnenkomst van klager in Exodus een lang en intensief kennismakingsgesprek met klager heeft plaatsgevonden, waarbij hij meerdere documenten heeft ondertekend en waarin expliciet de huisregels en de tijden van de enkelband zijn benoemd. Daarbij is ook benoemd dat er een verschil kan zijn tussen de tijden die Exodus standaard hanteert en de tijden die verbonden zijn aan het PP. Ook is klager, zo blijkt uit voormelde brief, op de eerste dag verteld dat hij de eerste week niet alleen naar buiten mocht zonder toestemming van Exodus en zijn de regels voor bezoek aan hem uitgelegd. Deze brief wordt ondersteund door de door verweerder overgelegde huisregelovereenkomst, die door klager is ondertekend. De beroepscommissie acht dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat klager niet op de hoogte was van de voorwaarden en regels van zijn PP en zijn verblijf bij Exodus.

Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, in redelijkheid kunnen concluderen dat klager de verantwoordelijkheid die van hem kon worden verwacht bij deelname aan een PP, niet, althans onvoldoende heeft genomen. De bestreden beslissing kan dan ook – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 juli 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven