Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3844/SGA, 19 juni 2020, schorsing
Uitspraakdatum:19-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          S-20/3844/SGA                       

Betreft [verzoeker]      Datum 19 juni 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave (hierna: de directeur) heeft op 13 juni 2020 aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het vertonen van opruiend gedrag, ingaande op 13 juni 2020 om 12.30 uur en eindigend op 27 juni 2020 om 12.30 uur.

Verzoekers raadsman, mr. J.S. Jordan, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in waar hij van beschuldigd wordt en is van mening dat men hem had kunnen waarschuwen in plaats van meteen bestraffen. Verzoeker had niet door dat zijn handelen of nalaten in strijd was met de geldende regels. De disciplinaire straf valt op een onjuist moment nu er ten aanzien van verzoeker op 15 juni 2020 een raadkamerzitting zal plaatsvinden en verzoeker geen contact kan hebben met zijn raadsman. De inperking van zijn vrijheden leveren aldus verzoeker tevens strijd op met artikel 6 van het EVRM. Tevens kan verzoeker zich in de strafcel niet wassen nu stromend water ontbreekt. Verzoeker kan hierdoor zijn daagse verplichting tot wassing en bidden niet nakomen hetgeen als in strijd met zijn vrijheid van Godsdienst moet worden aangemerkt.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker op 12 juni 2020 opruiend gedrag heeft vertoond. Verzoeker heeft aan het einde van het luchtmoment medegedetineerden meermaals opgeroepen om niet naar binnen te gaan en zo de aanwijzingen van het personeel te negeren. Dit is waargenomen door een personeelslid. Sommigen deden in eerste instantie met verzoeker mee en bleven een beetje om hem heen draaien maar uiteindelijk dropen allen af en uiteindelijk liep ook verzoeker in zijn eentje naar binnen.

Het weigeren opdrachten van personeel op te volgen is blijkens de Landelijk geldende Sanctiekaart strafwaardig. Volgens de Sanctiekaart kan er een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in de eigen cel worden opgelegd. Hier was weliswaar meer aan de hand omdat verzoeker ook anderen probeerde over te halen om de opdracht van het personeel niet uit te voeren. Deze poging van verzoeker slaagde niet omdat de anderen (soms met enige vertraging) wel naar binnen gingen. Dat de straf – vanwege het opruiende element - hoger is dan de drie dagen die genoemd staan in de Sanctiekaart is dus begrijpelijk, maar niet dat de maximale straf van 14 dagen is opgelegd. Gelet hierop zal de voorzitter het verzoek toewijzen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 19 juni 2020 gegeven door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, bijgestaan door bc. L. Vis-van Alff, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven