nummer: R-422
betreft: [klager] datum: 8 november 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 mei 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager stelt zich op het standpunt dat hij nooit voor ordeverstoring is opgepakt en dat hij gelet op zijn verleden geen agressief persoon is. Ook volgt uit het advies van de vrijhedencommissie dat hij in detentie goed functioneert. Klager heeft er alles aan gedaan om voor derden geen gevaar te vormen. Toen klager zich bij de politie had gemeld en na twee weken zijn voorlopige hechtenis werd geschorst, is hij niet naar zijn echtgenoot, maar naar zijn zus gegaan. Sinds de echtscheiding en de verkoop van het huis heeft klager niets meer te maken met zijn voormalige woonplaats. De afstand tussen zijn oude woonplaats en het verlofadres bedraagt ongeveer dertig à veertig kilometer.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Zowel in het advies van de advocaat-generaal van 10 april 2018 als in het reclasseringsadvies van 3 juli 2017 wordt gesproken over een recidiverisico, vanwege het meermaals plegen van zedendelicten. In het reclasseringsadvies, het vonnis van de rechtbank Rotterdam en in de Pro Justitia rapportages van 2 mei 2017 en 22 mei 2017 wordt een klinische behandeling geadviseerd. Gelet hierop is het thans onverantwoord klager verlof te verlenen. De omstandigheid dat klager nooit is opgepakt voor ordeverstoring of dat hij geen agressieve persoonlijkheid heeft, neemt het als hoog ingeschatte risico niet weg. Het recidiverisico vormt dan ook een contra-indicatie voor verlofverlening.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Dordrecht heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een contactverbod en een locatieverbod. Klager functioneert binnen de inrichting goed en behoeft geen correcties. Er is sprake van negatieve uitslagen bij urinecontroles.
Vanuit het multidisciplinair overleg is, gelet op klagers gedrag en functioneren in de inrichting, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het verlenen van algemeen verlof. Nu klager in het verleden eerder wegens een zedendelict is veroordeeld, is sprake van recidivegevaar en verstoring van de openbare orde. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat klager onder andere klinische behandeling en intensieve begeleiding nodig heeft. Het is om die reden maatschappelijk onverantwoord klagers verzoek om algemeen thans, zonder behandeling of begeleiding, toe te wijzen. Bovendien heeft de officier van justitie in klagers strafzaak hoger beroep ingesteld. Niet valt uit de sluiten dat het hof klager tot een hogere straf zal veroordelen.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, wegens – kort gezegd – ontucht met zijn stiefkind, zoon(s) en nichtje, meermalen gepleegd. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 17 maart 2019.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna de Regeling) komt een gedetineerde, in het geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, in aanmerking voor algemeen verlof, indien de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan een derde deel van de onvoorwaardelijk opgelegde straf en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel impliceert het bepaalde in het eerste lid onder b dat een gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.
Klagers verlofaanvraag is mede afgewezen, omdat de officier van justitie in klagers strafzaak hoger beroep heeft ingesteld. De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat om die reden niet valt uit te sluiten dat het hof klager tot een hogere straf zal veroordelen. Daargelaten het feit dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, volgt uit de onderliggende stukken niet wanneer de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep is gepland en of de officier van justitie een hogere straf zal eisen dan de rechtbank heeft opgelegd. Gelet hierop is onvoldoende aannemelijk geworden dat de fictieve einddatum van klagers detentie, als gevolg van de onherroepelijke veroordeling in het kader van het hoger beroep, nog zal verschuiven. Het feit dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, kon daarom redelijkerwijs niet aan de bestreden beslissing ten grondslag worden gelegd.
Dat geldt echter niet voor het recidiverisico en de geïndiceerde klinische behandeling. Uit de Pro Justitia rapportages van 2 mei 2017 en 22 mei 2017 komt naar voren dat de psychiater respectievelijk de klinisch psycholoog klinische behandeling geïndiceerd acht. Uit het reclasseringsadvies van 3 juli 2017 volgt dat klager eerder voor een zedendelict is veroordeeld en dat sprake is van een delict patroon. Het recidiverisico wordt als gemiddeld tot hoog ingeschat. Ook is een risico op psychische schade bij de slachtoffers van de door klager gepleegde misdrijven niet uit te sluiten. Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de eventuele interventies in het verleden acht de reclassering de interventie (forensische) psychiatrie geïndiceerd. Verder adviseert de reclassering terbeschikkingstelling met voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat klager zich klinisch laat behandelen. Hierbij wordt opgemerkt dat de kans aanzienlijk is dat klager opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Voorts wordt het niet wenselijk geacht dat klager zich, bijvoorbeeld in afwachting van de beslissing in hoger beroep, in een periode zonder toezicht zou bevinden en zonder forensische hulpverlening op straat zou komen. De advocaat-generaal acht het, onder verwijzing naar voornoemd reclasseringsadvies van 3 juli 2017, maatschappelijk onverantwoord klager thans, zonder behandeling of begeleiding, met verlof te laten gaan.
Voornoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg, een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b en i, van de Regeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 8 november 2018
secretaris voorzitter