Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6775/GV, 30 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6775/GV             

Betreft [Klager]            Datum 30 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 21 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. B. Hartman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De gronden waarop klagers verzoek is afgewezen, zijn daartoe onvoldoende redengevend en er is geen redelijke en billijke belangenafweging gemaakt. Klager is niet in staat om aan te tonen dat hij een duurzame relatie met zijn partner heeft of zijn kindje wil erkennen, omdat hij in detentie verblijft. De uitwassen van zijn detentie worden gebruikt om zijn verzoek tot strafonderbreking af te wijzen. Klager wil de strafonderbreking juist benutten om zijn kindje te erkennen en zijn relatie een nieuwe impuls te geven door de zorg van zijn partner op zich te nemen. De (kraam)zorg kampt door het Covid-19-virus met onderbezetting en kan de vraag niet aan, terwijl het aantal sociale contacten tussen personen door ‘social distancing’ wordt beperkt. Het is voor een enkele ouder al een hele opgave om in de beginfase de zorg voor een pasgeborene te dragen en dit geldt temeer wanneer zorg en ondersteuning tekortschieten. Klager heeft daarom een zwaarwegend belang bij het ondersteunen van zijn partner.

Voor zover een terugkeer in de inrichting na beëindiging van de strafonderbreking tot problemen zou leiden, geldt dat een strafonderbreking voor maximaal drie maanden kan worden verleend, terwijl het beleid rondom het Covid-19-virus praktisch elke maand verandert. Er kan niet worden uitgesloten dat het beleid over een aantal weken of maanden weer anders is. Nu in zijn geheel niet is onderzocht of klager na beëindiging van de strafonderbreking in een andere inrichting terecht kan, is op dat punt onvoldoende onderzoek gedaan naar de belangen van klager en is daar onvoldoende rekenschap van gegeven. Er is bovendien vanuit de overheid een plan gepresenteerd, waarbij het openbare leven richting 1 september 2020 zal worden hervat. Niet alleen zijn er gevangenissen en huizen van bewaring waar nog steeds dagelijks ‘inkomsten’ binnenkomen, ook is het niet waarschijnlijk dat de locatie Zuyder Bos de huidige praktijk over een paar maanden nog steeds hanteert. Nu de vrijhedencommissie positief heeft geadviseerd over het verlenen van strafonderbreking aan klager en klagers belangen evident en zwaarwegend zijn, wordt verzocht klager alsnog strafonderbreking te verlenen. 

Het noodzaakscriterium dat verweerder hanteert, vormt een miskenning van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Op grond van deze bepaling kan strafonderbreking worden verleend in het geval dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de persoonlijke levenssfeer. Daarvan is bij klager evident sprake. Hij is immers vader geworden van een kind met wie hij nog geen fysiek contact heeft kunnen hebben. Het argument dat wordt getwijfeld aan de hechtheid/duurzaamheid van de relatie met de moeder van het kind – nu zij op een ander adres wonen en klager het kind niet heeft erkend –, vormt op zichzelf geen weerlegging van het criterium van artikel 34 van de Regeling. Klager heeft enkel een ander adres ter beschikking, omdat hij een kind uit een eerdere relatie heeft dat hij de mogelijkheid wil bieden om tijd met zijn vader alleen door te brengen.

Klager heeft al in een vroegtijdig stadium te kennen gegeven dat hij bij de bevalling aanwezig wilde zijn, maar die mogelijkheid is hem niet geboden. Klagers huidige partner is inmiddels bevallen en de opvoeding van twee kinderen, onder wie een baby, kost haar erg veel kracht en energie, terwijl zij nog herstellende is. Voor zover verweerder aangeeft dat zij aanspraak kan maken op reguliere zorg, geldt dat kraamhulp aan moeder en kind tien dagen na de bevalling stopt, waarna de moeder is aangewezen op zichzelf en/of haar sociale vangnet. 

Standpunt van verweerder

Het verzoek is afgewezen, omdat de noodzaak tot strafonderbreking niet is aangetoond. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit de relatie van klager met zijn partner blijkt, noch dat deze relatie duurzaam en hecht is. Klager en zijn gestelde partner wonen ieder op een ander adres en klager heeft het kind niet erkend. Bovendien kan klagers gestelde partner gebruik maken van reguliere zorg. Er bestaat een risico dat klager bij terugkeer in de inrichting na beëindiging van de strafonderbreking medegedetineerden en personeel besmet met het coronavirus. De inrichting heeft om die reden kenbaar gemaakt dat klager na een tijdelijk verblijf elders niet meer wordt toegelaten. Klager heeft niet met stukken onderbouwd dat nazorg in verband met herstel van zijn gestelde partner nodig is, of dat haar gezondheid van na de geboorte in gevaar is (geweest) en evenmin dat klagers exclusieve zorg en ondersteuning noodzakelijk zijn. Daarmee is niet gebleken van een noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking aan klager.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde dat strafonderbreking voor langere tijd wordt verleend en dat klager na de strafonderbreking niet in de locatie Zuyder Bos wordt teruggeplaatst.

Het Openbaar Ministerie (OM) acht het niet verantwoord dat gedetineerden in de huidige coronatijden voor kortdurende periodes naar ‘buiten’ gaan en daarna weer in de inrichting terugkeren. Verzoeken tot strafonderbreking zouden daarom volgens het OM moeten worden ingetrokken/opgeschort.

De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 28 augustus 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek, wegens afpersing en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Daarnaast dient hij een subsidiaire hechtenis van tien dagen te ondergaan. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 november 2020.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat het verlenen van strafonderbreking alleen mogelijk is wanneer de benodigde tijd voor het bijwonen van de gebeurtenis in kwestie te lang is voor incidenteel verlof, dan wel als het doel niet door middel van incidenteel verlof kan worden gerealiseerd. Strafonderbreking heeft dan ook een complementair karakter ten opzichte van (onder meer) incidenteel verlof. Voor incidenteel verlof is, zo is in artikel 21, eerste lid, van de Regeling bepaald, de noodzakelijkheid van de aanwezigheid van de gedetineerde een criterium. Het complementaire karakter van strafonderbreking ten opzichte van incidenteel verlof impliceert dat ook voor het verlenen van strafonderbreking een dergelijke noodzaak is vereist.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking om zijn partner na de bevalling van hun kind te ondersteunen bij de zorg voor het kind, om het kind te erkennen en om tijd met zijn partner en kind te kunnen doorbrengen.

De beroepscommissie gaat er bij haar beoordeling vanuit dat klager een verzoek tot strafonderbreking op sociale gronden heeft ingediend. Zij stelt vast dat klagers partner en hun kind niet (ernstig) ziek zijn en om die reden geen verzorging van klager behoeven. In dit verband is van belang dat de medisch adviseur van de afdeling IMA een strafonderbreking op medische gronden ook niet geïndiceerd acht.

De beroepscommissie begrijpt klagers wens om tijd met zijn partner en hun pasgeboren kind door te brengen en om eerstgenoemde te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van het kind. Zij stelt evenwel ook vast dat niet is gebleken dat klagers aanwezigheid voor dit laatste noodzakelijk is, nu niet is gebleken dat klagers partner de zorg niet aankan, of dat het kind (thans) de specifieke zorg van klager nodig heeft. De beroepscommissie acht de omstandigheden die zijn aangevoerd dan ook niet zodanig bijzonder dat een strafonderbreking thans is aangewezen. De bestreden beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.  

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 30 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven