Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6785/GA, 29 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6785/GA             

Betreft [Klager]            Datum 29 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) heeft op 22 april 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. Z. Yeral, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op een zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van een behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is het niet eens met het opleggen van de dwangbehandeling waartoe hij wordt verplicht, omdat hij meent dat de beslissing daartoe onzorgvuldig is genomen en onvoldoende is gemotiveerd. Er is geen sprake van een situatie die de dwangbehandeling rechtvaardigt en het gevaarscriterium ontbreekt. Gesteld wordt dat sprake is van een gevaar van maatschappelijke teloorgang en ernstige verwaarlozing van klager. Er kan evenwel geen sprake zijn van dergelijke gevaren, nu klager geen onderdeel van de maatschappij uitmaakt, er voor hem wordt gezorgd en er 24 uur per dag toezicht op hem wordt gehouden. Het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen en het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen zijn niet objectief onderbouwd. Uit klagers dossier blijkt dat hem geen rapporten zijn aangezegd en dat hij met niemand problemen heeft veroorzaakt. Nu het gevaarscriterium ontbreekt, had klager geen dwangbehandeling moeten worden opgelegd. Bovendien is volgens klager geen sprake van een psychotische stoornis. Niet kan worden aangetoond dat hij in het verleden overmatig alcohol heeft gebruikt en dat hij XTC en heroïne heeft gebruikt. 

Standpunt van de directeur

De dwangbehandeling tot het ondergaan waarvan klager wordt verplicht, is volstrekt noodzakelijk. De directeur heeft zich daarbij laten adviseren door de psychiater. Naar het oordeel van de psychiater kan het gevaar dat de stoornis van klagers geestesvermogens hem doet veroorzaken, zonder de bestreden geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn worden weggenomen. De dwangbehandeling is proportioneel, subsidiair en doelmatig.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een psychotische stoornis. In oktober 2019 is hij vanuit de Extra Zorgvoorziening van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht voor diagnostiek en behandeling naar het PPC Scheveningen overgeplaatst vanwege een paranoïde psychose met wanen en formele denkstoornissen. Op basis van het beloop van het psychiatrisch beeld en de informatie over klagers voorgeschiedenis is de diagnose schizofrenie gesteld. Er is sprake van een reeds jaren bestaande psychose met grootheidswanen en paranoïdie.

De psychiaters rapporteren dat de bij klager vastgestelde stoornis hem het gevaar doet veroorzaken maatschappelijk te gronde te gaan of zichzelf in ernstige mate te verwaarlozen. Hij is als gevolg van zijn stoornis niet in staat zich sociaal-maatschappelijk te redden, maar heeft geen besef van zijn beperkingen. Zijn psychische toestand verbetert niet en hij weigert behandeling voor zijn psychose, waaraan hij al jaren lijdt. Verder doet zijn stoornis hem gevaar veroorzaken voor de algemene veiligheid van personen of goederen, alsmede het gevaar een ander van het leven te beroven of hem ernstig lichamelijk letsel toe te brengen. Hij is meermalen voor gewelds- en vermogensdelicten veroordeeld en zijn psychiatrische problematiek en zorgmijdende opstelling dragen in sterke mate bij aan het risico van herhaling. Hij meent vanuit zijn psychotische overtuigingen dat justitie hem een groot geldbedrag is verschuldigd en dat een medewerker van de PI Dordrecht voorkomt dat hij dat ontvangt. Hij heeft veelvuldig en grensoverschrijdend contact met de PI Dordrecht opgenomen om verhaal te halen en staat niet open voor uitleg dat zijn overtuiging niet met de werkelijkheid overeenkomt.

Hoewel meermalen gesprekken tussen klager en zijn behandelaren hebben plaatsgevonden waarin klager is uitgelegd dat een medicamenteuze behandeling van zijn psychiatrische problemen noodzakelijk is, weigert hij de geïndiceerde medicamenteuze behandeling vanuit een gebrek aan ziektebesef en achterdocht. Hij houdt vast aan zijn overtuiging dat hij psychiatrisch niets mankeert en geen behandeling nodig heeft. Zonder een adequate medicamenteuze behandeling is er geen uitzicht op herstel. Antipsychotische medicatie is over het algemeen effectief om psychotische symptomen te verminderen, zodat de verwachting is dat de gevaren die klagers stoornis hem doen veroorzaken door een behandeling met antipsychotische medicatie kunnen worden afgewend of verminderd.   

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 29 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven