Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1490/GA, 03/1583/GA, 03/1585/GA, 03/1586/GA, 03/1593/GA, 03/1594/GA, 03/1595/GA, 03/1596/GA, 03/1599/GA, 03/1600/GA, 03/1601/GA, 03/1692/GA, 03/1693/GA, 03/1694/GA, 03/1695/GA, 03/1908/GA, 03/1911/GA, 03/1914/GA en, 1 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1490/GA, 03/1583/GA, 03/1585/GA, 03/1586/GA, 03/1593/GA, 03/1594/GA, 03/1595/GA, 03/1596/GA, 03/1599/GA, 03/1600/GA, 03/1601/GA, 03/1692/GA, 03/1693/GA, 03/1694/GA, 03/1695/GA, 03/1908/GA, 03/1911/GA, 03/1914/GA en
03/2213/GA.

betreft: [klager] datum: 1 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van vier op respectievelijk 18 april 2003, 9 juli 2003, 28 juli 2003 en 15 augustus 2003 bij het secretariaatvan de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. J. Serrarens, advocaat te Maastricht, namens

[...], verder te noemen klager,
en van vier op respectievelijk 9 juli 2003, 24 juli 2003, 20 augustus 2003 en 12 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van klager.

gericht tegen één uitspraak d.d. 14 april 2003 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, en gericht tegen achttien uitspraken van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemde p.i., te weten:
- tien uitspraken d.d. 17 juni 2003, welke uitspraken aan klager en de directeur zijn
verzonden op 2 juli 2003,
- vier uitspraken d.d. 4 juli 2003, welke uitspraken aan klager en de directeur zijn verzonden
op 21 juli 2003, en
- drie uitspraken d.d. 31 juli 2003, welke uitspraken aan klager en de directeur zijn
verzonden op 14 augustus 2003,
- één uitspraak d.d. 1 september 2003, welke uitspraak aan klager en de directeur is
verzonden op 8 september 2003

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep.

De beroepscommissie heeft de directeur van de extra beveiligde inrichting Nieuw Vosseveld (e.b.i.) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe om het beroep schriftelijk toe telichten.
De beroepscommissie heeft de directeur van de e.b.i. bij brieven van 21 oktober 2003 en 7 november 2003 verzocht om nadere schriftelijke informatie. De directeur heeft die informatie bij brieven van 30 oktober 2003 en 17 november2003 verstrekt, welke nadere informatie ter kennisneming is gezonden aan klager en zijn raadsvrouwe.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.
De inhoud van de beklagen en de uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter
De beklagen betreffen:

a. een aantal visitaties, te weten:
1.visitaties op 21 november 2002 en 16 december 2002;
2.visitaties na celinspectie, gehouden vóór 1 maart 2003, te weten op 5 februari 2003, 11 februari 2003, 20 februari 2003 en 25 februari 2003;
3. steekproefsgewijze visitaties na 1 maart 2003, te weten op 11 maart 2003, 3 april 2003, 10 april 2003, 15 april 2003, 23 april 2003, 2 mei 2003, 7 mei 2003, 15 mei 2003, 21 mei 2003 en 11 juni 2003;
4.visitaties anders dan na een celinspectie, te weten op 31 januari 2003, 27 mei 2003 en 23 juni 2003;

b.het meerdere malen per dag fouilleren op11 maart 2003, 3 april 2003, 10 april 2003, 15 april 2003, 23 april 2003, 2 mei 2003, 15 mei 2003 en 21 mei 2003, 20 juli 2003(twee maal), 21 juli 2003 (tien maal) en 22 juli 2003 (tienmaal); en

c. het door het personeel niets doen aan klagers gebitsklachten.

De beklagcommissie heeft klager niet ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de uitspraak weergegeven. De alleensprekende beklagrechter heeft alle beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de uitsprakenweergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie en beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is van mening dat visitaties en fouilleringen niet nodig zijn als de algemeneveiligheidsmaatregelen in de e.b.i. in acht worden genomen. Het Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM) heeft op 4 februari 2003 uitspraak gedaan met betrekking tot het visiteren en fouilleren in de e.b.i. Daarbij heeft hetEHRM die praktijken in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) verklaard. Deze visitaties en fouilleringen zijn in de ogen van klager eenonmenselijke en vernederende behandeling. In strijd met de hiervoor aangehaalde uitspraak van het EHRM wordt in de e.b.i. nog steeds stelselmatig gevisiteerd. Klager is eerder door de beroepscommissie gehoord terzake van een grootaantal klachten met betrekking tot die visitaties. Tijdens die behandeling is door de directeur van de e.b.i. aangegeven dat er bij klager nooit contrabande is aangetroffen op zijn lichaam, in zijn kleding of in zijn cel. Ook is inde afgelopen vijf jaar niet gebleken van vluchtgevaarlijkheid. Klager blijft bij zijn standpunt zoals dat eerder door en namens hem tegenover de beroepscommissie is ingenomen. Ten aanzien van de visitatie op 23 juni 2003(03/1908/GA) is nog aangevoerd dat deze visitatie werd uitgevoerd omdat er arbeidsmateriaal zou zijn ontvreemd door een medegedetineerde. Klager gelooft niet dat die medegedetineerde een strip plastic zou zijn "kwijt geraakt". Erzijn eerder voorwerpen vermist in de e.b.i., welke voorwerpen later werden teruggevonden op een plek die buiten het bereik van de gedetineerden lag. Klager is daarom van mening dat de betreffende visitatie onnodig was. Klager wastevoren, na het luchten al gefouilleerd, net als de betreffende medegedetineerde. Ten aanzien van de twee visitaties op 27 mei 2003 (03/1911/GA) geldt dat deze zijn uitgevoerd voorafgaande aan en na terugkomst van het transport naarde extra beveiligde rechtbank te Rotterdam. Klager is toen geboeid vervoerd en was permanent omringd door een aantal beveiligingsmensen. Klager is van mening dat die betreffende visitaties, hoewel formeel toegestaan, niet nodig ofnoodzakelijk waren. Ten aanzien van de talrijke fouilleringen op 20, 21 en 22 juli 2003 wordt verwezen naar de uitspraak van de beroepscommissie d.d. 16 september 2003 (kenmerk 03/184/GA), waarbij soortgelijke beklagen gegrond zijnverklaard. Namens klager wordt verzocht om het beroep ter zitting mondeling te mogen toelichten.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen bij de behandeling van de beklagen, in beroep gehandhaafd. Voorts heeft hij nog het volgende naar voren gebracht. De visitatie op 31 januari 2003 vond plaats naar aanleiding vanfysiek contact tussen klager en een derde persoon. De visitatiemomenten op 27 mei 2003 vonden plaats naar aanleiding van klagers (helikopter)transport naar de rechtbank. Bij vertrek uit en bij terugkomst in de inrichting is klageronderzocht aan lichaam en kleding. Op 23 juni 2003 is klager gevisiteerd omdat er die dag fysiek contact was geweest tussen klager en een medegedetineerde, welke laatste zich schuldig had gemaakt aan verduistering vanarbeidsmateriaal. Ten tijde van de visitatie was dat verduisterde arbeidsmateriaal nog niet terecht. Alle overige door klager genoemde visitatiemomenten betroffen visitaties bij gelegenheid van speciale celinspecties. Klager werdeind 2002 en de eerste twee maanden van 2003 wekelijks gevisiteerd bij gelegenheid van de speciale celinspectie. Na de uitspraak van het EHRM van 4 februari 2003 is klager steekproefsgewijs gevisiteerd op grondslag van de specialecelinspectie met uiteindelijk een gemiddelde frequentie van één visitatie per twee weken. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag d.d. 7 juli 2003, met nr. 03/624, wordt voor klager sinds 10 juli 2003 iedere maandbepaald met welke frequentie hij steekproefsgewijs aan een visitatie zal worden onderworpen. Tot heden heeft klager gemiddeld eens per twee weken een visitatie ondergaan, welke niet zonder meer gekoppeld werd aan de specialecelinspectie. Klager verblijft sinds 26 juni 1998 in de e.b.i. Klager behoort tot de bijzondere categorie van e.b.i.-gedetineerden en hij verblijft tezamen met andere extreem vluchtgevaarlijke gedetineerden regelmatig in ruimteswaarin hij niet onder voortdurend toezicht staat of waarin dat toezicht kan wegvallen. De directeur acht het daarom aannemelijk dat in dergelijke gevallen de situatie zich kan voordoen dat een gedetineerde een voorwerp aantreft endat in zijn lichaamsholten of -openingen verbergt, welk voorwerp, al dan niet na bewerking of overdracht aan een medegedetineerde, een bedreiging kan vormen voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Ook acht de directeuraannemelijk dat het risico bestaat dat een personeelslid zwicht voor de druk van een gedetineerde en als 'lijn' met de buitenwereld gaat functioneren. De voorzieningenrechter heeft in zijn hiervoor genoemde beslissing van 7 juli2003 vermeld dat van steekproefsgewijze visitaties afschrikwekkende werking kan uitgaan, hetgeen de veiligheid in de inrichting kan vergroten, in die zin dat de gedetineerde minder gaat zoeken naar gaten in het beveiligingssysteemDe directeur acht daarom de vraag of er nieuwe veiligheidsredenen zouden zijn voor visitaties niet relevant. Het feit dat klager is geplaatst in de e.b.i. en die plaatsing iedere zes maanden is verlengd door deselectieadviescommissie e.b.i., is voldoende aanleiding voor het doorvoeren van de visitaties. Bij klager zijn tijdens de visitaties nooit verboden voorwerpen aangetroffen. Op zich wordt daardoor volgens de directeur aangetoond dathet steekproefsgewijs visiteren als preventief en afschrikwekkend middel ter verhoging van de veiligheid in de inrichting succesvol is. De omstandigheid dat niet eerder contrabande bij klager is aangetroffen doet daaraan volgens dedirecteur niet af. De directeur is bekend met het gegeven dat bij een andere e.b.i.-gedetineerde voorafgaand aan zijn plaatsing in de e.b.i. een mobiele telefoon op zijn cel werd aangetroffen. Tijdens zijn verblijf in de e.b.i. iser bij visitaties nooit contrabande bij die gedetineerde aangetroffen. Kort nadat die gedetineerde naar een minder beveiligde inrichting werd overgeplaatst, bleek die gedetineerde wederom de beschikking te hebben over een mobieletelefoon. Ten aanzien van het beroep met kenmerk 03/2213/GA heeft de directeur nog in het bijzonder naar voren gebracht dat er in de inrichting geen registratie plaatsvindt met betrekking tot de tijdstippen waarop en de reden waaromeen gedetineerde aan zijn kleding wordt onderzocht. Het fouilleren behoort tot één van de structurele algemene handelingen, die uitgevoerd wordt in het kader van de handhaving van de basisveiligheid in de e.b.i. De gedetineerdewordt conform de huisregels telkens aan zijn kleding onderzocht wanneer hij in fysiek contact is geweest met het personeel. Bij de vele gijzelingen die in het verleden in de voormalige e.b.i. hebben plaatsgevonden, is het personeelovermeesterd en in bedwang gehouden met behulp van verborgen voorwerpen die gedetineerden bij zich droegen. Verborgen voorwerpen die bij een structurele, grondige en gedegen fouillering c.q. visitatie zeker waren ontdekt, waardooruiteindelijk gijzelingen en onnoemelijk veel menselijk leed onder de betrokken personeelsleden voorkomen hadden kunnen worden. Omwille van de veiligheid van het e.b.i.-personeel moet er een honderd procent garantie zijn dat degedetineerden 'clean' zijn, zo gauw zij fysiek in contact komen met personeelsleden. Daar waar geopperd zou worden dat de gedetineerden in de e.b.i. met behulp van auditieve en visuele middelen toch onder voortdurend toezicht staan,is het gezien het feit dat het allemaal mensenwerk blijft, nooit uit te sluiten dat er toch zaken aan de aandacht van het personeel zullen ontsnappen. Het onderhavige fouilleren is een kernhandeling die elke gedetineerde van wie hetverblijf in de e.b.i. geïndiceerd is omwille van de veiligheid dient te ondergaan, los van het feit of er tijdens dit verblijf in de e.b.i. sprake is geweest van nieuwe feiten of eerder aangetroffen contrabande.
3. De beoordeling

3.1 Namens klager is aangegeven dat klager en de raadsvrouwe de klachten mondeling willen toelichten. De beroepscommissie acht zich evenwel voldoende ingelicht en zal het beroep daarom schriftelijk afdoen.

3.2 De beroepscommissie overweegt allereerst dat zij om praktische redenen alle uitspraken waarvan beroep zal vernietigen en de onderliggende beklagen in één uitspraak zal afdoen.

3.3 Ten aanzien van de van de beklagen onder a deel uitmakende visitaties d.d. 21 november 2002 en 16 december 2002 (onderdeel a.1) overweegt de beroepscommissie als volgt. Het op 15 januari 2003 bij de beklagcommissie ontvangenklaagschrift is door klager gedateerd op 13 januari 2003. Nu dit beklag ziet op visitaties d.d. 21 november 2002 en 16 december 2002, is dat klaagschrift niet binnen de in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw genoemde termijningediend. Klager moet daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklagen.

3.4 De overige beklagen onder a en b zijn tijdig ingediend en gericht tegen onderzoeken aan lichaam (visiteren) en kleding (fouilleren) op in de klaagschriften genoemde data. Nu het hier specifiek bepaalde gevallen betreft, ziendeze klachten op de concrete toepassing van voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regels. Om die reden is klager ontvankelijk in deze beklagen.

3.5 Voor de beoordeling van het beroep is het volgende wettelijke kader van belang.
Artikel 29 van de Pbw regelt onderzoek aan lichaam (verder ook visitatie) en aan kleding (verder ook fouillering) en luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoeken, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of deveiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.” Aan artikel 29 Pbw is nader uitwerking gegeven in de huisregels van e.b.i. Onderdeel 6.4. van de huisregels (versie 19 september 2000) luidde alsvolgt:
“In het belang van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht. U wordt in ieder geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen: a. bij binnenkomsten het verlaten van de EBI; b. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand; c. bij of direct na een speciale celinspectie; d. na bezoek aan de medischedienst, tandarts of kapper. Voorts wordt u telkens aan uw kleding onderzocht zodra u in fysiek contact komt met het personeel of overige personen die in de inrichting werkzaamheden verrichten.”

Sinds 1 maart 2003 is het hiervoor genoemde Onderdeel 6.4 gewijzigd en luidt thans als volgt:
”In het belang van handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht.
U wordt in elk geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen: a. bij binnenkomst en het verlaten van de p.i. Vught; b. bij plaatsing in de straf- of afzonderingscel; c. voorafgaand aan en na afloop van bezoekindien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand; d. steekproefsgewijs bij of direct na de wekelijkse celinspectie;e. indien dit anderszins in het belang van de handhaving van de orde of veiligheidnoodzakelijk is (...).”

3.6 Voor de beoordeling van het beroep zijn bovendien de beslissingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 4 februari 2003 (52750/99 en 50901/99) van belang. Over de wekelijkse visitatie na celinspectie werdoverwogen (52750/99) :
The Court considers that in the situation where mr. ... was already subjected to a great number of control measures, and in the absence of convincing security needs, the practice of weekly strip-searches that was applied to mr...for a period of more than six years diminished his human dignity and must have given rise to feelings of anguish and inferiority capable of humiliating and debasing him. Accordingly, the court concludes that the combination ofroutine stripsearches with the other stringent security measures in the EBI amounted to inhuman and degrading treatment in violation of Article 3 of the Convention. There has thus been a breach of this provision.” In zaak 50901/99betrof het een periode van drie en een half jaar
Voor het overige konden de in de e.b.i. toegepaste onderzoeken aan lichaam en kleding de toets van de verdragsrechtelijke normen doorstaan.

3.7 Na de uitspraak van het Europees Hof heeft per 1 maart 2003 voormelde wijziging van de huisregels en op grond daarvan een aanpassing van het visitatiebeleid in de inrichting plaatsgevonden per 1 maart 2003. De stelselmatigewekelijkse visitatie na celinspectie is komen te vervallen en vervangen door een steekproefsgewijze visitatie. Deze steekproefsgewijze visitatie heeft als resultaat dat de gedetineerde in beginsel gemiddeld een keer per twee wekenwordt gevisiteerd.

3.8 In deze zaak gaat het (nog) om de visitaties op 31 januari 2003, 5 februari 2003, 11 februari 2003, 20 februari 2003, 25 februari 2003, 11 maart 2003, 3 april 2003, 10 april 2003, 15 april 2003, 23 april 2003, 2 mei 2003, 7 mei2003, 15 mei 2003, 21 mei 2003, 27 mei 2003, 11 juni 2003 en 23 juni 2003.

3.9 Voorzover de beklagen de stelselmatige wekelijkse visitaties na celinspectie betreffen in de periode vóór 1 maart 2003 (onderdeel a.2) zijn deze gegrond. Deze visitaties kunnen de toets van artikel 3 EVRM niet doorstaan, in hetbijzonder niet gelet op de frequentie waarmee ze werden toegepast. Daarbij heeft de beroepscommissie gelet op de volgende omstandigheden. Voorop staat dat het om wekelijkse routinematige visitaties ging. Klager verbleef ten tijdevan het indienen van de beklagen reeds ruim vijf jaren in de e.b.i. Niet gesteld of gebleken is dat bij hem tijdens het verblijf in e.b.i. ooit contrabande is aangetroffen. Ook anderszins is niet gebleken van nieuwe bezwaren die totwekelijkse visitatie noopten. Voorts is in aanmerking genomen dat klager nog onderworpen werd aan groot aantal andere ingrijpende veiligheidsmaatregelen.

Nu de rechtsgevolgen van de beslissingen tot stelselmatige visitatie na celinspectie vóór 1 maart 2003 niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpuntomtrent de tegemoetkoming te bepalen. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 20,=.

3.10 Voorzover de beklagen steekproefsgewijze visitaties na 1 maart 2003 betreffen, geldt het volgende. Het betreft hier visitaties op 11 maart 2003, 3 april 2003, 10 april 2003, 15 april 2003, 23 april 2003, 2 mei 2003, 7 mei 200315 mei 2003, 21 mei 2003 en 11 juni 2003 (onderdeel a.3). Reeds in eerdere uitspraken heeft de beroepscommissie zich op het standpunt gesteld dat artikel 29 Pbw ruimte biedt voor steekproefsgewijs onderzoek aan lichaam en/of kleding(S-GA 123/83, PI 1984/1; S-GA 137/85, PI 1986/1; S-GA 173/87, PI 1988/3; 02/772/GA d.d. 21 augustus 2002; 02/1355/GA d.d. 31 oktober 2002). Anders dan de voorzieningenrechter uit de rechtbank ‘s-Gravenhage in zijn beslissing van 7juli 2003 (Sancties 2003, 51 m.nt. J. de Lange) ziet de beroepscommissie niet in waarom de in de huisregels gegeven invulling van de bevoegdheid van artikel 29 Pbw door steekproefsgewijze visitatie zonder meer onrechtmatig is, medegelet op de speciale veiligheidseisen die gelden voor een inrichting als de e.b.i. Opmerking verdient daarbij dat het begrip steekproef een marge voor beoordeling laat en dat veel afhangt van de wijze waarop uitvoering wordt gegevenaan het nieuwe beleid, nu gezegd kan worden dat een resultaat van gemiddeld twee keer per maand gezien kan worden als een grens.

Klager is in maart 2003 één maal, in april 2003 vier maal, in mei 2003 vier maal en in juni 2003 één maal gevisiteerd.
Nu klager in de maanden april en mei 2003 vaker dan twee maal per maand werd onderworpen aan visitatie zonder bijzondere grond, en het gemiddelde aantal visitaties per maand in de periode van 1 maart 2003 tot en met 31 juni 2003hoger lag dan twee, kan niet gezegd worden dat de intensiteit van de visitaties zonder bijzondere grond daarmee in belangrijke mate is afgenomen, zoals dat bij gemiddeld twee keer per maand wel het geval zou zijn. Om die reden moetde beklagen, voorzover het aantal steekproefsgewijze visitaties het gemiddelde van twee per maand, in dit geval te rekenen over de periode van 1 maart 2003 tot en met 31 juni 2003, te boven gaat, alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de hiervoor genoemde beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 10,=.

Ten aanzien van de visitaties in de maanden maart en juni 2003 geldt dat, hoewel aangenomen kan worden dat ook deze steekproefsgewijze visitaties met voormelde frequentie mede gelet op de overige ingrijpende veiligheidsmaatregelenzeer belastend voor klager zijn, er ten aanzien van die visitaties geen sprake van strijd met een wettelijk voorschrift en kan vooralsnog evenmin gezegd worden dat deze beslissingen tot visitatie in dit nieuwe beleid onredelijk enonbillijk zijn.

3.11 De beklagen a.4 betreffen visitaties op 31 januari 2003, 27 mei 2003 en 23 juni 2003. Het gaat steeds om visitaties met een incidenteel karakter en op een bijzondere grond. Het bestaan van een bijzondere grond is nietbestreden. Voor klager zijn deze visitaties ingrijpend van aard mede gelet op de overige veiligheidsmaatregelen, maar de beslissingen tot visitatie zijn imperatief voorgeschreven in de huisregels en deze huisregels zijn niet instrijd met een (hoger) wettelijk voorschrift en de beslissingen tot visitatie kunnen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet aangemerkt worden als onredelijk of onbillijk. De beklagen zijn in zoverre ongegrond.
3.12 Voorzover de beklagen onderzoeken aan kleding betreffen (onderdeel b) op 11 maart 2003, 3 april 2003, 10 april 2003, 15 april 2003, 23 april 2003, 2 mei 2003, 15 mei 2003 en 21 mei 2003, 20 juli 2003, 21 juli 2003 en 22 juli2003 betreffen geldt het volgende. Gelet op het aanzienlijk minder ingrijpende karakter van deze onderzoeken kunnen deze onderzoeken de toets van de norm van artikel 3 EVRM doorstaan. Dit neemt niet weg dat dergelijke onderzoekenals onaangenaam worden ervaren en gevoelens van onmacht oproepen. De beslissingen tot onderzoek aan kleding zijn echter niet in strijd met een wettelijk voorschrift en zijn alle belangen in aanmerking genomen niet onredelijk ofonbillijk. De beklagen zijn in zoverre ongegrond.

3.13 Ten aanzien van onderdeel c van de beklagen overweegt de beroepscommissie nog het volgende. Er is geen sprake van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de Pbw. Klager is in de gelegenheidgesteld om de inrichtingstandarts te consulteren, maar hij heeft dit geweigerd. Klager moet daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag. De reden voor die weigering, te weten dat klager na dat bezoekgevisiteerd zou worden, doet daaraan niet af.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter.
Zij verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beklagen ten aanzien van de beklagen onder a.1 en onder c.
Zij verklaart de beklagen onder a.2 ten aanzien van de visitaties op 5, 11, 20 en 25 februari 2003 alsmede de beklagen onder a.3 voorzover het gemiddelde aantal steekproefsgewijze visitaties hoger was dan tweemaal per maand gegrond.

Zij verklaart de beklagen voor het overige ongegrond.
Zij stelt vast dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J.J. van Oostveen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 1 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven