Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6772/GA, 25 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6772/GA             

Betreft [Klager]            Datum 25 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 24 april 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op de voorgenomen beslissing zijn bezwaren geformuleerd. Een van de bezwaren is dat de directeur geen afschrift van het behandelplan heeft overgelegd. Hierdoor kan niet worden nagegaan of de voorgenomen beslissing tot toepassing haar grondslag vindt in het behandelplan.

Er is geen sprake van een causaal verband tussen de stoornis en het gevaar dat daardoor zou worden veroorzaakt. Klager kan zich niet verenigen met de rapportages die over hem zijn opgemaakt. Het lijkt alsof de diagnoses niet zijn gesteld door de psychiaters, maar dat de psychiaters deze van andere rapportages van Vinkers en van het Pieter Baan Centrum heeft overgenomen. Klager is niet gediagnosticeerd met een psychotische stoornis. Klager krijgt weliswaar antipsychotica als medicatie, maar hiermee wordt enkel geprobeerd de scherpe kanten van zijn denkvermogen af te laten nemen. Klager vermoedt dat het personeel hem te kritisch vindt. De hechtingsstoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis dan wel een persoonlijkheidsstoornis, maken niet dat klager gevaarlijk is. Er is slechts beschreven door de behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater dat klager psychotische overschrijdingen zou hebben en dat gevaren alleen kunnen worden afgewend door inname van antipsychotica. Hoewel er incidenten hebben plaatsgevonden, zijn die niet veroorzaakt door een stoornis. In de rapportages wordt herhaaldelijk verwezen naar de door klager veroorzaakte brandstichting. Dit betreft evenwel een rookbom. Dit laatste heeft hij gedaan omdat hij gehoord wil worden en om duidelijk te maken dat hij een goede behandeling wil. Dit laatste geldt ook voor de bedreiging richting een medewerker. Van gevaar is niet gebleken. Klager is gebaat bij structuur. Het frustreert hem dat hij telkens wordt overgeplaatst. Wanneer klager met rust wordt gelaten, kan hij zijn rust vinden en nemen de incidenten af. Dit volgt ook uit de rapportages.

Verder is er geen sprake van een situatie waarbij aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat die stoornis doet veroorzaken, binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De noodzaak tot dwangbehandeling ontbreekt. Dwang werkt bij klager averechts. In de meest recente opgestelde rapportages wordt geadviseerd klager een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen als straf, in plaats van TBS met dwangverpleging. Klager heeft moeite dat voor de noodzaak van medicatie, veelvuldig wordt verwezen naar de PBC-rapportage.

Ook is de termijn van drie maanden te lang voor het ondergaan van een dwangbehandeling. In de beslissing is niet gemotiveerd waarom dit drie maanden moet duren.

Klager heeft een lange voorgeschiedenis, in negatieve zin, met de directeur. De directeur is gefixeerd op klager.

Het verzoek is het beroep gegrond te verklaren en aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De beslissing tot a-dwangbehandeling is zorgvuldig tot stand gekomen. Zowel in het advies van de psychiater als in de second opinion worden de symptomatologie en psychotische overschrijdingen geduid. Ook wordt er opgeschreven dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en dat medicamenteuze behandeling als laatste redmiddel ingezet dient te worden. Uit de adviezen van beide psychiaters volgt dat sprake is van een causaal verband tussen de stoornis en het gevaar. Vanwege de stoornissen waar klager onder lijdt, vertoont klager instabiliteit van stemming, leidend tot grensoverschrijdend- en acting out gedrag. Dit gedrag leidt tot ernstig gevaar voor zowel klager als de mensen in zijn directe omgeving. Het gevaar wordt in het beroepschrift gebagatelliseerd, door op te schrijven dat slechts sprake was van een rookbom. Er was echter wel degelijk sprake van brand.

Er zijn korte periodes waarop er sprake lijkt te zijn van enige samenwerking met klager, maar vervolgens worden gemaakte afspraken door klager keer op keer overschreden. De aanleiding van deze overschrijdingen zijn niet duidelijk.

Vanaf 2016 brengt klager vernielingen aan rijkseigendommen aan. Vanaf 2019 wordt dit ernstiger en ontstaat er met regelmaat acuut en ernstig gevaar voor klager, medegedetineerden en medewerkers. Dat maakt dat er bij klager meerdere keren mechanische middelen zijn aangelegd. Hierbij is tevens sprake geweest van plaatsing op een veiligheidsbed. De inzet van deze middelen veroorzaken meer detentieschade dan het toedienen van medicatie. Hetzelfde geldt voor een langdurig verblijf in de isoleercel. Ook is er geïnvesteerd in cognitieve gedragsmatige interventies, maar dit heeft niet geleid tot een verbetering van het functioneren. Ook is ingezet op vrijwillige inname van medicatie, maar klager wijst dit af.

De noodzaak tot medicatie is zowel in het advies van de psychiater als in de second opinion voldoende en zorgvuldig onderbouwd. De termijn voor behandeling is drie maanden. Dat is noodzakelijk om het gevaar dat door de stoornis wordt veroorzaakt weg te nemen.

De door de raadsman aangevoerde bezwaren zijn pas bij de directeur terechtgekomen, nadat de definitieve beslissing is genomen. Klager is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. De directeur had na ontvangst van deze bezwaren de beslissing nog kunnen wijzigen. De dwangbehandeling was immers nog niet gestart.

Klager licht voornamelijk toe waarom hij het niet eens is met de adviezen van beide psychiaters. Als klager het hier niet mee eens is, kan klager de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid verzoeken te bemiddelen ter zake van een door hem ingestelde klacht.

3. De beoordeling

Behandelplan

De raadsvrouw heeft in beroep aangevoerd dat de directeur geen behandelplan heeft overgelegd en dat om die reden niet kan worden nagegaan of de voorgenomen beslissing tot toepassing van de dwangbehandeling haar grondslag vindt in het behandelplan. De directeur heeft in zijn reactie op het beroepschrift gesteld dat aan klager is gevraagd of het behandelplan mag worden meegestuurd. Klager heeft dit geweigerd en daarom is het behandelplan geen onderdeel van het dossier. De beroepscommissie heeft geen reden hieraan te twijfelen. De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat de maatstaf ter beoordeling van de bestreden beslissing is of door de inhoud van de stukken de beroepscommissie zich, ondanks het ontbreken van het behandelplan of een uittreksel daarvan, voldoende ingelicht acht om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van de bestreden beslissing en over klagers daartegen ingestelde beroep. Niet is vereist dat het behandelplan deel uitmaakt van het dossier (vgl. RSJ 26 augustus 2016, 16/0463/GA, en RSJ 13 februari 2018, 17/3970/GA).

Inhoudelijk

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Hierdoor is bij klager sprake van instabiliteit van de stemming en van psychotische overschrijdingen. Het ernstig ontwrichtende acting-out/grensoverschrijdend gedrag wordt gezien als onvoldoende copingsmechanismen bij de persoonlijkheidsproblematiek.

Klager heeft gedurende zijn detentieperiode ernstige en veelvuldige incidenten veroorzaakt. Zo is sprake geweest van brandstichtingen, hebben er meerdere ernstige vernielingen plaatsgevonden, heeft klager met kokend water gegooid richting een personeelslid en heeft hij zich meermalen dreigend uitgelaten richting personeelsleden. De meeste incidenten hebben betrekking op brandstichting, waarbij de brandstichting dusdanig was dat klager naar het ziekenhuis ter controle is gestuurd. Vanwege het moeizame verloop van zijn detentie, is het plan voor een carrousel-constructie opgezet. Hierbij zou klager driemaandelijks wisselen van inrichting. Het carrousel is evenwel recentelijk onderbroken, omdat vanwege de door klager veroorzaakte incidenten een onhoudbare situatie binnen PI Zwolle is ontstaan en klager vervroegd is teruggekeerd naar de PI Vught. De vorengenoemde stoornissen en incidenten, zijn passend binnen de bekende psychopathologie.

Vanaf het moment dat klager gedetineerd zit, is geïnvesteerd in cognitieve gedragsmatige interventies, om zo het functioneren van klager te verbeteren. Er zijn meerdere behandelafspraken gemaakt op gedragsniveau. Dit heeft niet geleid tot een verbetering van het functioneren dan wel afname van incidenten. Klager valt terug. Gegeven de symptomatologie lijkt het gebruik, conform de multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen, van een (atypische) antipsychoticum op zijn plaats. Ook het langdurige verblijf binnen een isoleercel, is geen optie. Dit kan leiden tot detentie-schade.

Er is meerdere keren geprobeerd overeenstemming te bereiken over het behandelplan. Telkens weigert klager antipsychotica. Van het gebruik van antipsychotica in het kader van het symptomatisch behandelen van de symptomatologie behorend bij de eerder beschreven psychopathologie mag verwacht worden dat de instabiliteit van de stemming en de eerder beschreven psychotische overschrijdingen zullen stabiliseren, wat zal leiden tot minder incidenten. Klager is meermalen gesproken over het nut en de noodzaak van het gebruik van een antipsychoticum voor het symptomatisch behandelen van zijn persoonlijkheidsproblematiek. Ook in andere inrichtingen is dit met klager besproken. Klager weigert telkens. Klager uit verbale dreigementen, door te zeggen dat als hij een dwangmedicatie zou krijgen, de directeur en de psychiater een litteken zouden krijgen en hij één van de familieleden zou meenemen.

Uit de bijgevoegde verklaringen van de behandeld psychiater en de second opinion stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De termijn van drie maanden is minimaal noodzakelijk om verbetering in het gedrag te bewerkstelligen. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 25 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven