Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4055/GA, 29 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/4055/GA             

Betreft [klager]            Datum 29 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een geconstateerde wietlucht in de bezoekruimte tijdens klagers bezoek zonder toezicht (BZT), ingaande op 2 mei 2019 (MB-2019-000125).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Middelburg heeft op 12 juni 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Voorts heeft de beroepscommissie de directeur verzocht om het schriftelijk verslag van 1 mei 2019 aan de beroepscommissie te doen toekomen, hetgeen is ontvangen en aan het dossier is toegevoegd.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Door de beklagcommissie is niet vastgesteld dat klager in de bezoekruimte heeft geblowd. Uit de stukken volgt ook niet dat de medewerkers van de PI hebben gezien of hebben vastgesteld dat door klager is geblowd. Uit het dossier is ook helemaal niet gebleken of in de ruimte resten van een jointje of een aansteker zijn aangetroffen. Ook is er geen urinecontrole uitgevoerd en hebben de kinderen van klager verklaard dat hen niets is gevraagd over het blowen. Het is dan ook niet aannemelijk dat klager zich aan een strafbare gedraging schuldig heeft gemaakt. Er wordt veel waarde gehecht aan de verklaring van de medewerkers die tegenover de verklaring van de kinderen staat. Verzocht wordt op grond van artikel 69, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in samenhang bezien met artikel 64, vierde lid, van de Pbw inlichtingen in te winnen over de verklaringen die zijn afgelegd door de medewerkers nu de kinderen stellen niet met hen te hebben gesproken. Klager ontkent en betwist zich aan een strafbare gedraging schuldig te hebben gemaakt. Door de medewerkers is niet geconstateerd wie heeft geblowd. Vaststaat dat zij klager dit niet hebben zien doen. Van een ernstig vermoeden van daderschap kan dan ook geen sprake zijn. De directeur stelt bovendien ook niet dat klager heeft geblowd; de constatering van een wietgeur werd voldoende geacht. Uit hetgeen door de directeur is aangevoerd is niet aannemelijk dat klager zich in penitentiair rechtelijke zin strafbaar heeft gedragen. De beslissing van de directeur dient bij afweging van alle in aanmerking komende belangen dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling

De beroepscommissie wijst het verzoek om nadere inlichtingen in te winnen af, daar zij zich op basis van de thans aanwezige stukken voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opleggen, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Ingevolge artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan een gedetineerde geen straf worden opgelegd, indien hij niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende komen vast te staan dat klager betrokken is geweest bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting. De volgende feiten en omstandigheden zijn hierbij in aanmerking genomen. Klager ontving BZT van zijn twee kinderen. Door meerdere personen is een wietlucht geroken die afkomstig was uit de bezoekruimte waar klager op dat moment zijn BZT ontving. Toen klager en zijn bezoek de ruimte moesten verlaten verdween ook de wietlucht. Zowel klager als de kinderen hebben blijkens het schriftelijk verslag, afzonderlijk van elkaar, toegegeven dat er geblowd is in de bezoekruimte. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de constateringen van het personeel en het naar waarheid opgemaakte verslag. Nu klager zich alleen met zijn kinderen in de bezoekruimte bevond, daar een dermate sterkte wietlucht uitkwam zodat het personeel daar op af is gekomen en er direct is toegegeven dat er in de bezoekruimte is geblowd, is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende komen vast te staan dat er tijdens klagers BZT is geblowd. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager verwijtbaar en op een wijze die niet verenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting heeft gehandeld. Hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om een disciplinaire straf op te leggen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op de beslissing van beklagcommissie overweegt de beroepscommissie dat een schriftelijk verslag naar waarheid – en niet op ambtseed – wordt opgemaakt.

De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 29 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven