Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2860/TP, 20 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2860/TP

betreft: [klager] datum: 20 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 11 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. S.O. Roosjen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 28 december 2003 verlengd tot 27 maart 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 13 november 2002 terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. Deze terbeschikkingstelling is op 16 november 2002 aangevangen. Bij rechterlijke uitspraak isalsnog terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevolen. Deze uitspraak is op 2 januari 2003 onherroepelijk geworden, zodat op die datum de passantentermijn is aangevangen.
Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende penitentiaire inrichtingen, laatstelijk in het huis van bewaring (h.v.b.) Grave.
De Minister heeft verklaard bij beschikking d.d. 6 augustus 2003 te hebben besloten tot plaatsing van klager in de FPI De Rooyse Wissel te Venray. Klager is op 30 december 2003 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers passantentermijn is ingegaan op 16 november 2002. Daar hij op 30 december 2003 is geplaatst in een tbs-inrichting duurde zijn passantentermijn op dat moment dertieneneenhalve maand. Klager komt derhalve, in tegenstelling tothet standpunt van de Minister, gelet op de jurisprudentie van de beroepscomissie, wel degelijk in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd over de verlenging van zijn passantentermijn. De verlengingsbeslissing is op 6 december 2003 aan klager uitgereikt. Klager kon ten tijde van de bestredenbeslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b., en wel op een reguliere verblijfsafdeling. Gelet opdie duur is klager bij brief van 10 september 2003 een aanbod tot een financiële tegemoetkoming gedaan, waarop geen reactie is vernomen. Nu klager op 30 december 2003 is geplaatst in De Rooyse Wissel, kan hij geen aanspraak meermaken op een financiële tegemoetkoming.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. In verband met klagers plaatsing in een tbs-inrichting is geen medische verklaring uitgebracht.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager als gevolg van de bestreden beslissing langer dan 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in ditgeval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

In verband met klagers plaatsing in een tbs-inrichting is geen medische verklaring uitgebracht.
De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moestworden gesproken.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.

De bestreden beslissing strekt tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 28 december 2003. Klager is vervolgens op 30 december 2003 geplaatst in een tbs-inrichting. Nu de bestreden beslissing slechts gedurende twee dagenten uitvoer is gelegd, komt klager niet in aanmerking voor een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij acht geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 20 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven