Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2522/GB, 19 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/2522/GB

Betreft: [klager] datum: 19 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1937], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 oktober 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is op 30 januari 2004 door een lid van de Raad gehoord. Klagers raadsvrouw
mr. J. Serrarens heeft klagers beroepschrift bij brief van 18 februari 2004 van en schriftelijke toelichting voorzien.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de BGG Zoetermeer ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 27 april 1999 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis (Unit 1) van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht. Op 19 september 2003 is hij overgeplaatst naar de BGG Zoetermeer, waar een regime van beperktegemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat twee gevangenisstraffen van respectievelijk zes jaar en zes maanden en van drie jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 10 september 2002. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 26 november 2004.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris, die de door klager bestreden beslissing heeft genomen, weet van niets. Hij baseert zich slechts op de inrichtingsrapportage van Dordrecht, maar die rapportage raakt kant noch wal. Klager had daar met niemandproblemen, behalve met een bolletjesslikker. Hij verbleef destijds met twaalf medegedetineerden op een afdeling; met acht van deze personen correspondeert hij nog steeds. Klager begrijpt wel waarom er negatief over hem isgerapporteerd. Hij heeft een klacht ingediend tegen twee bewaarders, omdat deze bewaarders, die kennis droegen van een misdrijf, daarvan geen aangifte hebben willen doen. Dat is kennelijk in het verkeerde keelgat geschoten en lijktde reden te zijn waarom klager moet worden weggeplaatst uit Dordrecht.
Klager verblijft thans in Zoetermeer in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. Dat komt neer op een h.v.b.-regime. Hij verblijft daar sinds medio september 2003. In maart 2004 zal worden beoordeeld of hij daar noglanger moet blijven. Klagers v.i.-datum is vastgesteld op 26 november 2004. Klager is van mening dat er geen sprake is van gewichtige contra-indicaties voor zijn plaatsing in een regime van algehele gemeenschap en dat hij, medegelet op zijn belang op resocialisatie en gelet op de resterende detentietijd, een aanvang moet kunnen maken met zijn detentiefasering. Dit wordt door de onderhavige selectiebeslissing bemoeilijkt.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Uit de aan de selectiefunctionaris ter beschikking staande gegevens komt met betrekking tot klager het beeld naar voren van een gedetineerde die tot een zodanige aanpassing is gekomen dat hij daardoor als niet-gemeenschapsgeschiktaangemerkt kan worden. De selectiefunctionaris baseert zijn beslissing op de voor hem beschikbare gegevens, zijnde het selectievoorstel van de locatie Roermond, het advies van het Penitentiair Selectiecentrum (PSC) en het door delocatie Dordtse Poorten opgemaakte selectievoorstel. De selectiefunctionaris heeft, anders dan door klager is gesteld, geen redenen om te twijfelen aan de integriteit van de ondertekenaars van die voorstellen. Klager is door delocatie Roermond voorgesteld voor plaatsing in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap. Daarbij werd aangegeven dat klagers opstelling in een regime van beperkte gemeenschap, zoals geldend in het huis van bewaringRoermond, niet altijd even positief werd ervaren. Het advies van het PSC strekte eveneens tot plaatsing in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Daarbij werd opgemerkt dat klager geen gemakkelijk man was. Op grondvan die adviezen is klager geselecteerd voor plaatsing in de gevangenis (Unit 2) van de locatie Dordtse Poorten, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. In die inrichting kwam klager tot een
niet-gemeenschapsgeschikte opstelling. Hij zocht ondermeer steeds de confrontatie met een medegedetineerde. Klager werd verder door zijn medegedetineerden volledig genegeerd; hij nam niet deel aan gemeenschappelijke activiteiten enzonderde zich af van medegedetineerden. Daaruit kan worden afgeleid dat klager niet gemeenschapsgeschikt is. Klager heeft aangifte gedaan van bedreiging door medegedetineerden. De regiopolitie heeft laten weten dat deze zaak met eensepot is afgedaan. Uit de voor de selectiefunctionaris beschikbare gegevens blijkt niet dat de inrichting op enigerlei wijze rancuneuze gevoelens heeft ten opzichte van klager. Door klager te plaatsen in een inrichting met eenregime van beperkte gemeenschap is volgens de selectiefunctionaris geen enkele (internationale) rechtsregel geschonden. Ten aanzien van klagers beroep op schending van de bepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur voert deselectiefunctionaris aan dat klager ten allen tijde aan de directeur om inzage kan vragen van zijn Penitentiair dossier. Dat heeft hij (nog) niet gedaan.

4. De beoordeling
4.1. De BGG Zoetermeer is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een tot gevangenisstraf veroordeelde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap, tenzij hiervoor op grond van de persoonlijkheid en/of het gedrag van de betrokkene gewichtigecontra-indicaties bestaan.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd met een inrichting geldend wettelijkvoorschrift of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Voorzover verzoeker heeft aangevoerd in beroep niet te kunnen beschikken over de stukken op grond waarvan de selectiefunctionaris tot zijn beslissing is gekomen, overweegt de beroepscommissie dat klager in het kader van debehandeling van het beroep de beschikking heeft gekregen over de stukken waarover ook de beroepscommissie beschikt en dat niet aannemelijk is geworden dat zich in klagers (penitentiaire) dossier nog andere stukken zouden bevindendie aanleiding zouden kunnen geven tot een ander oordeel op het beroep.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven