Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2942/GB, 19 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2942/GB
betreft: [klager] datum: 19 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Lonterman, advocaat te Amsterdam, namens

[...], geboren op [1974], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 december 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, op 30 januari 2004 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager verblijft in detentie in afwachting van uitlevering aan Joegoslavië. Klager verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad en is op 12 december 2003 geplaatst in het h.v.b. van de EBI.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
De bestreden verlengingsbeslissing is genomen op basis van een op het eerste oog overzichtelijk pakketje papier. Een nauwkeurige blik leert evenwel dat er het nodige op valt af te dingen. Alle klager belastende informatie zou éénvoor één kunnen worden besproken en weerlegd, maar dat zal niet worden gedaan. Zo zou ten aanzien van het vermeende gijzelingsdrama kunnen worden opgemerkt dat klager weliswaar is veroordeeld maar niet terzake van gijzeling. Hij isnamelijk veroordeeld terzake het meer subsidiair telastegelegde dreiging en dwang. Kort en goed kan worden gezegd dat de bedoelde informatie niet redengevend kan zijn voor de conclusie dat klager terecht in de EBI verblijft. Metname de stelling dat klager extreem vluchtgevaarlijk zou zijn behoeft extra aandacht. De stelling wordt beargumenteerd door te wijzen op de verzochte uitlevering van klager en de daarna vermeend opgetreden gedragsverandering.Betwist wordt niet dat klager meer is gaan telefoneren, meer aan sport is gaan doen en meer interesse aan de dag heeft gelegd voor het dagprogramma, maar om daar nu de conclusie aan te verbinden dat sprake is van een dusdanigegedragsverandering en weerstand tegen de verzochte uitlevering dat een plaatsing in de EBI gerechtvaardigd is, gaat toch wat te ver. Overigens bestaat er ook geen weerstand tegen de verzochte uitlevering (meer). In dit verband wordteen brief d.d. 29 januari 2004 overgelegd, gericht aan het Ministerie van Justitie, waarin staat dat klager instemt met de verzochte uitlevering. Er is dus ook geen juridische weerstand (meer) tegen de uitlevering. Tegen dezeachtergrond is niet langer vol te houden dat klager extreem vluchtgevaarlijk is in de zin van artikel 6 van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Daarmee valt de pijler onder de beslissing weg en dientklager uit de EBI te worden geplaatst. Voorts is nog het volgende aangevoerd.
Klager zou in maart 1999 met geweld uit een ziekenhuis zijn ontsnapt. Dit is onjuist. Hij wist niet eens dat hij was aangehouden en had het ziekenhuis dus gewoon verlaten. Bij het verlaten van het ziekenhuis heeft hij niemandmishandeld. Ook heeft hij niemand gegijzeld op de snelweg. In maart 2003 kwam hij als verdachte van een schietpartij in beeld. De rechtbank heeft hem terzake vrijgesproken. In april 2003 was opnieuw sprake van betrokkenheid bij eenschietpartij, nu met twee agenten. Klager is terzake weliswaar veroordeeld, maar hij heeft het niet gedaan, zoals de betreffende agenten ook weten. In februari 2001 zou hij iemand hebben gegijzeld in het huis van bewaring Zwaag. Ditis onjuist. Volgens de EBI-rapportage zou klager personeel hebben uitgetest, belangstelling hebben voor beveiligingsaspecten, etc. Dit is allemaal onjuist. Tenslotte merkt klager nog op dat de brieven, die zijn onderschept en waareen heel ontvluchtingsverhaal aan is opgehangen, op geen enkele wijze duiden in de richting van een voorgenomen ontsnapping.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Lelystad d.d. 16 november 2003, is aangegeven dat er vanuit het Gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP) signalen bij de inrichting zijn gekomen dat klagermogelijk een ontsnappingsplan aan het opstellen en afronden is. Om die reden is eerder verzocht klager over te plaatsen naar een afzonderingsafdeling elders in Nederland. Uit een tweede rapport van het GRIP komt het advies naarvoren dat klager geplaatst dient te worden in een inrichting met een regime dat zodanig is dat een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie gegarandeerd is. Voorts wordt daarbij geadviseerd klager te plaatsen in een inrichtingwaar de controle van contacten met de buitenwereld door de directeur op deugdelijke wijze kan worden uitgevoerd. Nu dit binnen het h.v.b. Lelystad niet gewaarborgd kan worden, wordt voorgesteld klager te selecteren voor plaatsing inde EBI.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 11 december 2003 in de p.i. Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager verblijft in bewaring in verband met de uitlevering van hem aan de Joegoslavische autoriteiten. Deze uitlevering is toelaatbaar geacht door de rechter. De directeur van de locatie De Grittenborgh (de beroepscommissie verstaatdat hier sprake is van een kennelijke verschrijving van de selectiefunctionaris en dat bedoeld is de directeur van het h.v.b. Lelystad) heeft het voorstel gedaan klager wederom in de EBI te plaatsen, omdat nieuwe informatieuitgewezen heeft dat klager opnieuw als extreem vluchtgevaarlijk beschouwd kan worden. Sinds bekend is dat klager uitgeleverd gaat worden zijn duidelijke gedragsveranderingen bij klager te merken. Hij is frequenter gaan telefoneren,intensiever gaan trainen en vragen gaan stellen met betrekking tot het dagprogramma. Op 4 november 2003 heeft het Meldpunt GRIP nieuwe informatie ontvangen betreffende klager. Het betrof een brief van klager, gericht aan een uitJoegoslavië afkomstige en in de p.i. Amsterdam verblijvende gedetineerde. Uit de brief, die vertaald is, blijkt van verhoogd risico voor de inrichting om klager ‘binnen’ te houden. Klager moet daarom, gelet op diegedragsveranderingen en de inhoud van voornoemde brief, gezien worden als een extreem vluchtgevaarlijke gedetineerde. Ook het zeer gewelddadige en vluchtgevaarlijke verleden en het feit dat klager naar Joegoslavië uitgeleverd zalworden, maken klager tot een extreem vluchtgevaarlijke gedetineerde. Klager heeft aangegeven het niet eens te zijn met het voorstel van het h.v.b. Lelystad. Hij ontkent de naam [...] te hebben en dat er een uitlevering op stapel zoustaan. Ook herkent hij zich niet in de rapportage van eerdergenoemd h.v.b. en de daarin genoemde gedragsveranderingen. De selectiefunctionaris heeft de indruk dat klager koel en berekenend is. De selectiefunctionaris adviseert deselectieadviescommissie om klager opnieuw te plaatsen in de EBI.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot overplaatsing van klager naar de EBUI (h.v.b.) aan de orde is geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI d.d. 11 december 2003, naar aanleiding van eenvoorstel van de directeur van het h.v.b. Lelystad. Klager verbleef reeds eerder in de EBI in de periode van 27 maart 2001 tot 9 december 2002. In december 2002 is klager in vreemdelingendetentie geplaatst en ondergebracht in eenregulier h.v.b., in de verwachting dat hij op korte termijn zou worden uitgezet. Klager heeft gedurende zijn detentie alles in het werk gesteld om zijn ware identiteit te verbergen c.q. af te schermen. Hij schroomde er daarbij nietvoor valse documenten te laten aanmaken en produceren. Klagers ware identiteit is inmiddels vastgesteld. Naar aanleiding daarvan is door de Joegoslavische autoriteiten om klagers uitlevering verzocht in verband met gepleegdeernstige delicten. Die uitlevering is toelaatbaar geacht. Vanaf het moment van zijn aanhouding in verband met zijn uitlevering is er (duidelijk) sprake geweest van veranderingen van zijn gedrag. Klager ging frequenter telefoneren enintensiever trainen. Ook ging hij vragen stellen over het dagprogramma en had hij buitengewone belangstelling voor het Pinksterprogramma. Hij stelde vragen over een op de luchtplaats te houden barbecue. Klager vertoonde door middelvan observatie een meer dan normale belangstelling voor de gang van zaken in de inrichting. Ook is van schriftelijke informatie gebleken, waaruit kan worden geconcludeerd dat klager voornemens is te ontvluchten. Medegedetineerdenhebben verklaard dat klager levensgevaarlijk is en dat hij nergens voor terugdeinst. Klager zou in staat zijn om, tegen de achtergrond van een mogelijke uitlevering, het inrichtingspersoneel iets aan te doen. Deze informatie isafkomstig van streekgenoten van klager. Een en ander maakt dat klager gekwalificeerd moet worden als daadwerkelijk extreem vluchtgevaarlijke, waarbij hij in voorkomende gevallen, zo nodig, het gebruik van zéér grof geweld nietschuwt. Een eventuele ontvluchting zou maatschappelijk onaanvaardbaar zij en zou leiden toe een geschokte rechtsorde. Gelet op het hiervoor vermelde en gelet op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de door klagergepleegde ernstige delicten, adviseerde de adviescommissie de selectiefunctionaris om klager over te plaatsen naar de EBI. De selectiefunctionaris heeft daartoe op 12 december 2003 beslist.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Uit de stukken komt het volgende naar voren. Klager is in het verleden betrokken geweest bij incidenten met een (zéér) gewelddadig karakter, waarbij gebruik is gemaakt van vuurwapens. Voorts heeft klager, die kennelijklangere tijd heeft getracht zijn ware identiteit te verbergen, na het bekend worden van zijn ware identiteit en de daarmee verband houdende beslissing om hem uit te leveren aan Joegoslavië, een gedragsverandering vertoond. Diegedragsverandering bestond uit het meer gebruik maken van de telefoon, het meer sporten en het aan de dag leggen van een grotere interesse voor het dagprogramma. Daarnaast hebben, blijkens de stukken, medegedetineerden van klagerverklaard dat klager levensgevaarlijk zou zijn en in staat moet worden geacht om, ter voorkoming van zijn uitlevering, al dan niet met gebruik van geweld, een ontvluchtingspoging te ondernemen. De beroepscommissie komt, de hiervoorgenoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen vanrecidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Klager valt daarom, gelet op het hiervoor overwogene, in de onder 4.2 bedoelde categorie a. Hetgeen door en namens klager is aangevoerd met betrekking tot klagers instemming metzijn uitlevering naar Joegoslavië en omtrent onjuiste c.q. onvolledige informatie met betrekking tot eerdere (gewelddadige) feiten waarbij klager betrokken is geweest, maakt dit oordeel niet anders.
De beslissing om klager te plaatsen in de EBI is derhalve niet in strijd is met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven