Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5706/TA, 15 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

nummer:         R-20/5706/TA

betreft: [klager]            datum: 15 juni 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 december 2019 van de beklagcommissie bij FPC Pompestichting, locatie Zeeland, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op 15 april 2020 is een schriftelijke reactie van klager ontvangen. Op 23 april 2020 is een schriftelijke reactie van het hoofd van de instelling ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het opnieuw screenen van klagers netwerk als voorwaarde voor het mogen telefoneren (klachtnummer PZ 2019/46).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de instelling handelt in strijd met de wet en leeft een eerdere uitspraak van de beklagcommissie niet na. De personen die in eerste instantie waren gescreend zijn van de bellijst verwijderd, omdat zij niet de waarheid zouden hebben gezegd over de telefonische contacten die zij met klager hebben gehad. Klager heeft in het geheel geen contact gehad met zijn oudste stiefdochter. Deze personen waren niet op de hoogte van de onttrekking. De verwijzing naar de gronden in artikel 35, derde lid, van de Bvt is onterecht. Klagers recht om ten minste eenmaal per week tien minuten te mogen bellen, als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Bvt is geschonden. Het screenen van de belcontacten is geen onderwerp dat in voormeld artikel beschreven staat en dat mag worden opgenomen in de huisregels van de instelling. De huisregels mogen niet in strijd met de wet zijn. Klager verwijst naar een eerder door hem in 2006 hierover voor de beklagcommissie en de RSJ met succes gevoerde procedure. Het screenen moet plaatsvinden in de instelling. Dit brengt voor de betrokkenen veel tijd en kosten met zich mee. Klager wil een schadevergoeding voor de maanden dat hij niet heeft mogen bellen. Klager mag sinds 7 april 2020 weer begeleid bellen.

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft zich op 28 maart 2019 tijdens een dubbel begeleid verlof onttrokken aan zijn begeleiders. Klager werd die avond aangetroffen in een hotel in aanwezigheid van zijn tante, die actief geholpen heeft bij de onttrekking. Zij heeft de hotelkamer geboekt en een fiets geregeld waarmee klager zich kon onttrekken. Klager heeft toegegeven dat hij zijn onttrekking langdurig en zorgvuldig heeft voorbereid, samen met haar en een ander persoon uit zijn netwerk. Klager heeft de naam van die andere persoon niet willen noemen. Het voorgaande heeft een grote breuk in de behandelrelatie en het vertrouwen in klager veroorzaakt nu het behandelteam in de veronderstelling was dat klager open was. Aanvankelijk zijn aan klager diverse maatregelen opgelegd, onder andere een maatregel van weigering tot het voeren van telefoongesprekken. Uiteindelijk is in oktober 2019 na multidisciplinair overleg besloten de contacten van klager opnieuw te screenen volgens de screeningsprocedure van de instelling, waarbij in dit geval ook de clustermanager een gesprek met het netwerk van klager zal voeren. Dit gesprek is om na te gaan of het netwerk zich realiseert wat de impact en ernst is van een onttrekking. Op die wijze kan getoetst worden of het veilig is het netwerk opnieuw in contact te laten komen met klager. Klager heeft namelijk aangegeven dat hij tijdens de looptijd van de opgelegde maatregel weigering tot het voeren van telefoongesprekken, gewoon met zijn netwerk heeft kunnen telefoneren. Klager is derhalve wederom onbetrouwbaar en niet transparant geweest. Dit onderstreept het belang van een herhaalde screening. De instelling wilde het netwerk per brief uitnodigen voor het gesprek, maar klager wilde dit niet. De uitnodigingen zijn dus niet verzonden. De instelling volgt niet klagers stelling dat het screenen niet is toegestaan en verwijst naar de memorie van toelichting bij de artikelen 37 en 38 van de Bvt. Vanaf 31 maart 2020 mag klager weer onder begeleiding telefoneren.

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie overweegt hierbij dat, anders dan klager (impliciet) stelt, de huisregels waarin een screeningsprocedure staat beschreven die vooraf gaat aan het telefoneren van personen niet in strijd is met de wet. Deze screeningsprocedure dient er toe om vast te stellen of een van de gronden als bedoeld in artikel 35, derde lid, van de Bvt van toepassing is en die aanleiding kan zijn voor het hoofd van de instelling het telefoneren enkel onder toezicht of in het geheel niet te laten plaatsvinden. In het licht van deze wettelijke bevoegdheid moet worden aangenomen dat het hoofd van de instelling de ruimte heeft te beoordelen of een van de in voormeld artikel 35, derde lid bedoelde situaties van toepassing is. Het ligt dan ook voor de hand dat wordt aangesloten bij de screeningsprocedure voor het ontvangen van bezoek en dat de verpleegde in de huisregels van de instelling hierover wordt geïnformeerd.

Gelet op klagers onttrekking aan zijn begeleiders tijdens zijn verlof van 28 maart 2019 en de rol die zijn netwerk hierin heeft gespeeld, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de instelling klagers netwerk opnieuw te screenen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie merkt op dat het kennelijk tot 31 maart 2020 heeft geduurd alvorens klager onder begeleiding met zijn netwerk heeft kunnen telefoneren. In het algemeen vindt de beroepscommissie dit een te lange periode. De beroepscommissie begrijpt evenwel uit de toelichting van het hoofd van de instelling dat klager niet heeft willen meewerken aan een schriftelijke uitnodiging aan klagers netwerk voor een gesprek met de clustermanager. De beroepscommissie leidt hier uit af dat de vertraging in de screeningsprocedure klager zelf is te verwijten. Gelet hierop ziet de beroepscommissie onvoldoende aanleiding om tot een gegrondverklaring van het beroep te komen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. T.B. Trotman en drs. J.E. Wouda, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 15 juni 2020

secretaris                                voorzitter                    

Naar boven