Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2724/GA, 19 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2724/GA

betreft: [klager] datum: 19 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 november 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Achterhoek, locatie Lunette te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft afwijzing van de aanvraag tot incidenteel verlof voor het bijwonen van de crematie van klagers oom op 21 november 2003.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is het oneens met de beslissing van de directeur en de uitspraak van de beklagrechter. Zelfs klagers voorstel om onder begeleiding de crematie bij te wonen, is afgewezen ondanks de garantstelling van zijn ouders dat hij na decrematie naar de inrichting zou terugkeren. Hij lijdt psychisch zeer onder het feit dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om afscheid van zijn oom te nemen. Dat maakt het gebeuren voor hem nog verdrietiger. Ook zijn oudersbetreuren het gemis aan steun door klager in deze omstandigheden. Klager acht zijn buitengewoon hechte band met zijn oom en de behoefte van hem en zijn ouders aan wederzijdse steun voldoende redengevend om hem verlof te verlenen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
In de schriftelijke mededeling d.d. 18 november 2003 verklaart de directeur dat hij aan de hand van de geldende richtlijnen en op grond van de hem terzake uitgebrachte informatie en adviezen heeft beslist klagers verzoek totincidenteel verlof voor het bijwonen van de crematie van zijn oom af te wijzen, omdat hij geen vertrouwen heeft in klagers terugkeer van het aangevraagde verlof. Vervolgens heeft de directeur in de inlichtingen aan de beklagrechterd.d. 20 november 2003 een tweede grond aan zijn afwijzende beslissing toegevoegd, te weten artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Een oom behoort niet tot de in dat artikel genoemdefamilieleden, voor wier begrafenis toestemming tot het bijwonen ervan kan worden verleend.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes maanden. De tenuitvoerlegging van de straf is aangevangen op 24 oktober 2003 en eindigt op 21 april 2004. Aansluitend dient hij eventueel nog subsidiaire hechtenissen van in totaal zesdagen te ondergaan, alsmede in totaal 99 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Artikel 21, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Artikel 24, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van degedetineerde.

Klagers verzoek is afgewezen op grond van de inlichtingen en adviezen met de motivering 'Wij geen vertrouwen hebben in de terugkeer van dit aangevraagde verlof'. De aard van de inlichtingen en inhoud van de adviezen heeft dedirecteur niet kenbaar gemaakt, noch de reden tot het ernstige vermoeden dat klager zich aan zijn detentie zal proberen te onttrekken. De gegeven motivering van de afwijzende beslissing schiet tekort en kan deze niet dragen. Inbeginsel leidt dit tot gegrondverklaring van het beroep. De beroepscommissie neemt in dit geval evenwel in aanmerking dat de oom van klager niet behoort tot de in artikel 24 van de Regeling genoemde relaties, terwijl zij voorts vanoordeel is dat voor het overige niet is gebleken dat de crematie van klagers oom kan worden aangemerkt als een gebeurtenis waarbij klagers aanwezigheid noodzakelijk is. Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot deslotsom dat de bestreden beslissing van de directeur niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, noch bij afweging van alle in aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Zijzal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 19 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven