Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3841/GA, 16 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer                     R-19/3841/GA 

Betreft [klager]            Datum 16 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft (voor zover in beroep aan de orde) beklag ingesteld tegen:

a.         de celinspectie van 16 januari 2019 waarbij voorwerpen van klagers cel zijn verwijderd (AR 2019/040) en

b.         het niet mogen controleren of alle bezittingen van klager van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad zijn overgebracht naar de PI Alphen te Alphen aan den Rijn  (AR 2019/041).

De beklagcommissie bij de PI Alphen heeft op 13 mei 2019 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Beklag a: De beklagcommissie heeft overwogen dat er te veel goederen op de cel van klager zijn aangetroffen. Voorts zou sprake zijn geweest van een aantal verboden voorwerpen. In het klaagschrift is duidelijk gemaakt dat klager enkel opkomt tegen het niet aan hem teruggeven van de volgende voorwerpen: een T-shirt; een plantenspuit; een plastic beker; bestek; crea-spullen en zelfgemaakte balletjes. Dit zijn geen voorwerpen die in artikel 4.5.1. van de Regeling Model huisregels penitentiaire inrichting als verboden worden aangemerkt. Nu het niet gaat om voorwerpen waarvan het voorhanden hebben op cel zich niet verdraagt met de handhaving van de orde en veiligheid in de PI had de directeur moeten motiveren waarom deze objecten niet op cel worden toegestaan. Klager heeft met name last van de omstandigheid dat zijn creaspullen hem zijn afgenomen evenals zijn (nieuwe) bestek, nu dit wel koosjer is.

Beklag b: Klager heeft in de PI niet mogen controleren of al zijn bezittingen die hij in de PI Lelystad had, zijn overgebracht naar PI Alphen. De directeur stelt dat klager in de gelegenheid is gesteld om zes dozen te bekijken/doorzoeken. Klager had echter 22 dozen in zijn bezit. Tijdens de zitting bij de beklagcommissie kon klager dit laatste niet met stukken aantonen, maar uit het in beroep overgelegde ‘Adreslabel DV&O Vrachtdienst’ volgt dat klager op 1 maart 2019 vanuit de opvolgende inrichting te Zaanstad met 22 dozen met persoonlijke goederen op transport is gegaan naar de Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) te Assen. Nu klager slechts enkele maanden in PI Alphen heeft verbleven is de conclusie gerechtvaardigd dat hij deze dozen daar reeds bezat. Nu de directeur klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om al zijn bezittingen te controleren in de PI Alphen terwijl klager dit was beloofd, dient het beroep gegrond te worden verklaard. 

Standpunt van de directeur

Beklag a: In aanvulling op het gevoerde verweer in beklag wordt opgemerkt dat een beperkt aantal voorwerpen is toegestaan op een cel van een gedetineerde. De toegestane voorwerpen staan beschreven in de huisregels van de PI Alphen. Het aantal voorwerpen wat is toegestaan is een algemeen erkende regel die voor iedere gedetineerde geldt. Klager heeft een waarschuwing gekregen en de tijdens de celinspectie inbeslaggenomen goederen zijn aan klagers fouillering toegevoegd.

Beklag b: De directeur heeft geen verdere aanvulling op het eerder geleverde verweer in beklag.

3. De beoordeling

Beklag a.

In artikel 4.5.1.2. van de huisregels van de PI Alphen staat vermeld welke voorwerpen een gedetineerde “onder zijn berusting” mag hebben. Hieruit volgt – onder meer – dat een gedetineerde crea spullen (alleen te leen via de bibliotheek) en een onbeperkt aantal toiletartikelen (alleen te bestellen via de winkel) onder zich mag hebben. 

Op 16 januari 2019 heeft op klagers cel een bijzondere celinspectie plaatsgevonden. Uit het opgemaakte schriftelijke verslag leidt de beroepscommissie af dat klager – onder meer – een kleine puntige schaar voorhanden had die niet uit de inrichting kwam, hetgeen op grond van de huisregels niet is toegestaan. Daarnaast is het niet toegestaan om zelf gemaakte kwasten voorhanden te hebben, nu crea spullen slechts zijn toegestaan indien deze zijn geleend via de bibliotheek. De beslissing van de directeur om deze goederen niet toe te staan op klagers cel is dan ook niet aan te merken als een onredelijke of onbillijke beslissing. De door klager gestelde voorwerpen die niet aan hem zouden zijn teruggeven, behoudens de zelf gemaakte balletjes, staan niet vermeld in het schriftelijke verslag. De beroepscommissie kan derhalve op basis van de schriftelijke stukken niet vaststellen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen. Uit het schriftelijke verslag volgt niet dat klager te veel voorwerpen op zijn cel aanwezig had. Uit de nadere toelichting van de directeur volgt dit echter wel. Dat als gevolg daarvan de door klager zelf gemaakte balletjes in klagers fouillering terecht zijn gekomen, acht de beroepscommissie in dat geval niet onredelijk of onbillijk. Het bestek dat in beslag zou zijn genomen, hetgeen overigens ook niet volgt uit het schriftelijke verslag, is aan klager teruggegeven. Het beroep van klager zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag b.

Uit de onderhavige stukken volgt dat klager op 29 november 2018 de mogelijkheid heeft gekregen om zes dozen, die volgens de directeur binnen zijn gekomen bij de PI Alphen, te doorzoeken. Klager heeft hiervoor het invoerformulier ondertekend. Uit dit invoerformulier blijkt niet dat klager 22 dozen uit de PI Lelystad zou hebben meegenomen. Hoewel in beroep een stuk is overgelegd waaruit volgt dat vanuit de inrichting te Zaanstad op 1 maart 2019, 22 dozen van klager zijn overgebracht naar de FPK te Assen, maakt niet dat op grond daarvan kan worden geoordeeld dat de directeur aan klager geen toestemming heeft gegeven om zijn dozen op de inhoud daarvan te controleren. Bij de PI Alphen waren kennelijk de andere zestien dozen niet bekend en in beroep is onduidelijk gebleven of deze zestien dozen in de PI Alphen zijn ingevoerd. De beroepscommissie kan op basis van de onderhavige stukken dan ook niet concluderen dat de directeur klager niet de mogelijkheid heeft geboden om alle bij hem bekende dozen op de inhoud daarvan te laten controleren. Het beroep van klager zal derhalve in zoverre ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 16 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven