Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6143/TA, 15 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

nummer:         R-20/6143/TA

betreft: [klager]            datum: 15 juni 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.W. Daamen, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2020 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. H.M.W. Daamen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het uitoefenen van toezicht tijdens bezoek van de partner van klager (RV2019/000185).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Niet duidelijk is welk specifiek belang uit artikel 35, derde lid, Bvt met het toezicht zou zijn gediend. De link naar delictgedrag is niet begrijpelijk. Klager is veroordeeld voor kinderporno, niet wegens door hem begaan seksueel misbruik. Zijn partner had daarbij geen rol. Klager heeft als diagnose een pedoseksule stoornis, gericht op prepuberale meisjes. Zijn partner is meerderjarig. Zij hebben sinds 11 november 2015 een relatie met elkaar, hebben bijna twee jaar samengewoond en hebben samen een kind. Het gaat dus om een bestendige relatie. Zonder concrete aanwijzingen mag niet zomaar worden aangenomen dat sprake is van misbruik of ongewenste intimiteiten en dat klagers partner tegen klager in bescherming moet worden genomen, laat staan dat er enig verband is met het indexdelict.

Volgens de instelling zou klager zich tijdens bezoek herhaaldelijk niet hebben gehouden aan de afspraken omtrent het tonen van lichamelijke intimiteit en handtastelijkheid. Die afspraken en schendingen zijn door de instelling in beklag en beroep niet geconcretiseerd. Volgens klager is na een welkomstkus en/of knuffel in het geheel geen fysiek contact toegestaan, wat inhumaan is. Klager is er éénmaal op aangesproken dat hij, op verzoek van zijn partner, een arm om haar heen had geslagen om haar te troosten en éénmaal dat hij door rugklachten scheef zat en daarbij met zijn elleboog haar knie raakte. De instelling stelt dat tijdens bezoek sprake was van grensoverschrijdend gedrag met veelvuldig en verregaande intimiteit, maar vermeldt niet wat dit dan inhield en of dit met of zonder toestemming van klagers partner was. Daardoor valt niet te beoordelen of de bezoekbeperking op die grond gerechtvaardigd is. 

De angst dat beiden vanwege hun kinderwens gemeenschap zullen hebben en een kind zullen verwekken is ongegrond. Die kinderwens is laatstelijk door klagers partner geuit in mei 2019 en al geruime tijd niet meer actueel. De instelling is daarvan op de hoogte. Hun focus ligt nu op het afronden van klagers gemaximeerde tbs en het weer op de rit krijgen van hun leven samen. Een tweede kind zou pas in overweging kunnen komen als zij hun eerste kind, dat nu in een pleeggezin verblijft, weer bij hen teruggekregen hebben. Daarnaast staat de gezondheid van klagers partner een zwangerschap niet toe, omdat het litteken van de keizersnede van de eerste bevalling nog geruime tijd nodig heeft om te genezen vanwege haar morbide obesitas. Los daarvan vormt de bemoeienis van de instelling met het gebruik van anticonceptie door klagers partner een onaanvaardbare inbreuk op hun privé- en gezinsleven.

Het toezicht maakt een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van klager en zijn partner. Er is voor de instelling voldoende tijd geweest om zich een beeld van hun relatie te vormen daar klager sinds 24 april 2019 in de instelling verblijft.

Ook nu wordt nog altijd toezicht op het wekelijkse bezoek van zijn partner uitgeoefend. Klager vreest dat zijn relatie zo op den duur op de klippen zal lopen. De instelling stelt dat nog onderzoeken nodig zijn, maar het beklag is op 5 augustus 2019 ingediend op welk moment de kwestie al enige tijd liep. Klager kan daarom nu niet meer worden tegengeworpen dat de instelling nog altijd meent de relatie onvoldoende in beeld te hebben.

Geconcludeerd moet worden dat niet is komen vast te staan dat de relatie schadelijk is voor klagers partner. Het leeftijdsverschil tussen beiden, de verstandelijke beperking en het verblijf van de partner in een zorginstelling zijn daarvoor onvoldoende. De instelling mengt zich derhalve in ontoelaatbare mate in klagers privéleven door zich te bemoeien met zijn bestendige relatie en in dat opzicht een voor klager en zijn partner niet bestaand probleem te willen oplossen. De instelling zou zich beter richten op klagers behandeling naar aanleiding van het indexdelict en ervoor zorgen dat die behandeling wordt afgerond binnen de daarvoor beschikbare tijd.

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De instelling acht het toezicht tot op heden noodzakelijk in verband met de bescherming van de maatschappij en de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling. Uit navraag bij sociotherapie en uit de dagrapportage blijkt dat tijdens eerdere bezoekmomenten van klagers partner sprake was van voortdurende fysieke aanrakingen. Ondanks de duidelijke afspraken was klager daarin moeilijk te begrenzen. Bij bezoekevaluaties was klager veelal niet in staat om op zijn gedrag terug te kijken. Klager heeft, anders dan de raadsman stelt, dus wel degelijk herhaaldelijk de afspraken omtrent het tonen van lichamelijke intimiteit en handtastelijkheid overtreden. Om die redenen zijn de meest recente afspraken verduidelijkt in klagers behandelingsplan. Vastgelegd is dat fysiek contact niet is toegestaan, behoudens een welkom- en/of afscheidsknuffel of kus. Gezien klagers eerdere grensoverschrijdende gedrag tijdens bezoek, waarbij sprake was van veelvuldig verregaande intimiteit, zijn de gemaakte en verduidelijkte afspraken meermaals met klager besproken.

Daarnaast zorgt de manier van communiceren tussen klager en zijn partner dat er gerede twijfel is over de (on)gelijkwaardigheid in de relatie. Klager valt zijn partner geregeld in de rede, communiceert op kinderlijke wijze met haar en heeft in de gesprekken een normerende rol. Klagers partner is 18 jaar jonger dan klager, verstandelijk beperkt en verblijft in een zorginstelling.

Daarom is in klagers behandelingsplan vastgelegd dat het behandelteam door middel van o.a. een seksuele anamnese, delictanalyse en risicotaxatie meer zicht dient te krijgen op het seksuele functioneren van klager. Van belang is dat klager systeemtherapie volgt om hierin tot betrouwbare resultaten te komen. Een deel van de betreffende onderzoeken loopt nog.

Er bestaat wel degelijk een vergroot risico op (ongewenste) zwangerschap. Klager en zijn partner hebben zich in het verleden expliciet uitgesproken over hun kinderwens. Zij hebben geen zeggenschap over hun eerste kind dat meteen na de geboorte in een pleeggezin is geplaatst en valt onder de bescherming van Jeugdzorg. Klagers partner staat onwelwillend tegenover een betrouwbare vorm van anticonceptie. Ook zonder nadrukkelijke kinderwens is een zwangerschap mogelijk. Het risico daarop is aanwezig nu klager en zijn partner zelfs in aanwezigheid van sociotherapie de regels omtrent lichamelijke integriteit veelvuldig hebben overtreden.

De instelling heeft tot op heden onvoldoende beeld om de bezoeken verantwoord onbegeleid te laten plaatsvinden. Het toezicht op het bezoek is daarom (nog steeds) noodzakelijk in het belang van de genoemde bescherming van de maatschappij en de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling.

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij is in aanmerking genomen dat, naar de beroepscommissie begrijpt, de relatie tussen klager en zijn partner en de mate van toegestane intimiteit tussen beiden een belangrijk onderdeel uitmaken van klagers tbs-behandeling. De instelling acht het in dat kader van belang zicht te krijgen op de relatie tussen klager en zijn partner, hun onderlinge verhoudingen en eventuele daarmee samenhangende risico’s. De instelling wil kunnen inschatten of daarin sprake is van delictgedrag en wijst in dit verband op het feit dat klagers partner 18 jaar jonger dan klager is, verstandelijk beperkt is en als patiënt in een zorginstelling verblijft en dus mogelijk kwetsbaar is. De beroepscommissie is niet bevoegd inhoudelijk te treden in hetgeen behandelaren aangewezen achten in de tbs-behandeling van klager.  Zij acht het niet in strijd met de wet dan wel onredelijk of onbillijk dat de instelling mede door middel van toezicht op het bezoek (meer) zicht in de relatie en eventuele daarmee samenhangende risico ’s probeert te krijgen en de bezoekbeperking te laten voortduren zolang dat in dat kader aangewezen wordt geacht.

De bezoekbeperking en het voortduren daarvan vormen op zich een inbreuk op klagers recht op respect voor zijn privéleven en/of zijn familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, EVRM. Ingevolge artikel 8, tweede lid, EVRM kunnen genoemde rechten alleen gerechtvaardigd worden beperkt als voor die beperking een wettelijke grondslag bestaat en indien die beperking noodzakelijk is met het oog op één van de in dat artikel genoemde belangen (te weten onder meer: ter voorkoming van wanordelijkheden en strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid of de goede zeden of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen). Vast staat dat de bezoekbeperking is gebaseerd op artikel 37 Bvt. Daarbij gaat het erom of onbegeleid bezoek verantwoord is te achten met het oog op de veiligheid van de partner van klager binnen de relatie en daarmee op de orde en veiligheid in de instelling waar het bezoek plaatsvindt. Daarmee is de bestreden beslissing niet alleen niet onredelijk op de hierboven genoemde gronden, maar op dezelfde gronden ook noodzakelijk in het belang van de handhaving van belangen, genoemd in dat tweede lid van artikel 8 EVRM, en van de belangen genoemd in artikel 37, vierde lid in verbinding met artikel 35, derde lid, Bvt (onder meer het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen en goederen; het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling). 

Gelet op het vorenstaande is de inbreuk op klagers recht op respect voor zijn privéleven en/of zijn familie- en gezinsleven gerechtvaardigd te achten.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 juni 2020.

secretaris                                voorzitter                    

Naar boven