Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6428/GV, 11 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6428/GV             

Betreft [Klager]            Datum 11 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 19 maart 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S.M. Hof, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Bij de beslissing tot het afwijzen van het verzoek tot strafonderbreking, is onvoldoende rekening gehouden met de zakelijke omstandigheden van klager. Klager is op 21 januari 2020 aangehouden in zijn woning in verband met een openstaande straf. Deze straf is op 30 december 2019 vanuit Duitsland overgedragen aan Nederland.

Aan klager is na strafaanpassing een straf opgelegd van 540 dagen. Klager heeft hiervan al 104 dagen in Duitsland uitgezeten en hij heeft in overleveringsdetentie in Nederland gezeten in de periode van 6 november 2018 tot en met 14 november 2018. Vanwege een administratieve misslag bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is klager niet opgeroepen om zijn straf uit te zitten. Hoewel klager wist dat hij in detentie zou moeten verblijven, was hij in afwachting van de zelfmeldbrief met daarin de datum wanneer hij zich moest melden. Het was voor klager en zijn gezin een verrassing dat hij uit het niets werd opgehaald om zijn resterende straf uit te zitten. Als klager de zelfmeldbrief wel had ontvangen, had hij de overdracht van zijn bedrijf aan een gekwalificeerd persoon kunnen overlaten. Door de snelle aanhouding is hem deze mogelijkheid ontnomen. Klager heeft later voor de duur van 24 uur incidenteel verlof gehad, maar dit heeft niet gemaakt dat klager een en ander op juiste wijze kon overdragen. Normaal gesproken zou klager enkele weken de tijd hebben gehad na het ontvangen van een brief om zich te melden. Klager heeft door deze administratieve misslag niet alleen zakelijk last ondervonden, maar ook privé. Zo heeft hij zijn kinderen niet kunnen vertellen dat hij weer gedetineerd zou worden.

Klagers vrouw is niet gekwalificeerd om het werk als stratenmaker te begeleiden. Klager is opleider en heeft hiertoe de benodigde papieren. Mocht het bedrijf failliet gaan, dan heeft dit verstrekkende (financiële) gevolgen voor klagers gezinsleven. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden die het coronavirus meebrengt. Voor zover klagers vrouw, door middel van telefonisch contact, het bedrijf tijdelijk staande kan houden, is het heel lastig om thuis te werken met drie jonge kinderen. Het lukt klagers vrouw niet om het personeel aan te sturen. Zij weet niets van een juiste bestrating en kan het (lerend) personeel ook niet sturen. Het is voor klager niet mogelijk om in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) te worden geplaatst, vanwege het coronavirus. Er waren voor de plaatsing in een ZBBI al adviezen opgevraagd en deze waren positief.

In de reactie op het beroepschrift wordt aan klager tegengeworpen dat hij via Skype zijn zaken kan regelen. Dit is niet te regelen via Skype. Bij het gebruikmaken van Skype, is het aantal gebruikers in beginsel beperkt tot drie. Klager maakt gebruik van Skype voor familieaangelegenheden en compenseert hiermee het bezoek dat hij al weken niet heeft gehad in verband met de coronamaatregelen. Via Skype kan klager geen nieuwe opdrachten aannemen en offertes bekijken of opstellen. Brieven en stukken zijn bovendien onleesbaar via Skype. Ook kan klager geen prijslijsten maken, omdat hij geen toegang heeft tot internet om de prijzen te bepalen. Inmiddels wordt klager bovendien beknot in het Skype-contact. Hij heeft geen zelfstandige mogelijkheden meer om Skype te gebruiken. Hij zit alleen op cel en heeft geen iPad. Eenmaal per week mag twintig minuten gebruikgemaakt worden van Skype en er mag twee keer per dag een kwartier worden gebeld.

Daar komt bij dat klager leermeester is voor zijn personeel en een stratenmakers bedrijf heeft, hetgeen zich hoofdzakelijk afspeelt op de straat. Hij geeft toezicht en sturing aan zijn personeel op straat, maar heeft ook toezicht op hoe de klus verloopt. Klager heeft geen serieuze mogelijkheden gehad om zijn bedrijf tijdelijk over te dragen. Klager kan in drie maanden, de duur van de strafonderbreking, nieuwe opdrachten aannemen en een zaakwaarnemer aanstellen.

Inmiddels heeft klagers vrouw een krediet aangevraagd in een poging het hoofd boven water te houden en de personeelsleden uit te kunnen blijven betalen.

Uit het stuk ‘Advies Vrijheden IZ Strafonderbreking’ blijkt dat geen sprake is van beheersrisico’s, er geen problemen zijn ten aanzien van soft- en/of harddrugs, er geen sprake is van agressie ten aanzien van het personeel en er ook geen sprake is geweest van agressie ten aanzien van medegedetineerden. Het risico op recidive, letselschade en op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag en er worden geen interventies geïndiceerd.

In het dossier bevinden zich ook diverse e-mails, waaruit duidelijk blijkt dat deze niet in het bezit zouden moeten worden gesteld van klager en zijn raadsvrouw. Uit een e-mail tussen de plaatsvervangend vestigingsdirecteur en verweerder, blijkt dat verweerder neigt zijn eerdere beslissing te heroverwegen.

Het is onjuist dat een strafonderbreking niet nodig zou zijn, nu het bedrijf op naam staat van klagers vrouw. Het feit dat een bedrijf op naam staat van zijn partner, maakt allerminst dat klager daarmee niet nodig zou zijn binnen de bedrijfsvoering. Klagers vrouw is enkel betrokken bij de administratieve werkzaamheden. Ondanks het coronavirus en de maatregelen dienaangaande, gaat het werk vooralsnog gewoon door. De vrees is dat het bedrijf niet lang overeind gehouden kan worden.

Standpunt van verweerder

Navraag bij de inrichting heeft uitgewezen dat klager ruime Skype-mogelijkheden heeft om zijn zaken vanuit uit de Penitentiaire Inrichting (PI) te regelen. Voor het overige wordt integraal verwezen naar het besluit van 19 maart 2020.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, nu klager al voor de duur van 24 uur verlof heeft gehad om voor zijn bedrijf zaken te regelen.

Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben zich van advies onthouden.

3. De beoordeling

Op 12 februari 2019 is klager veroordeeld en hij is sinds 21 januari 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 540 dagen met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 4 december 2020.

Op grond van artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. Daarbij dient de gedetineerde aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij, vanwege een administratieve misslag bij het CJIB, niet de mogelijkheid heeft gehad om voorafgaand aan zijn detentie de zaken te kunnen regelen met betrekking tot zijn bedrijf. Het verzoek tot strafonderbreking is – kort gezegd – afgewezen omdat klager op 20 februari 2020 voor de duur van 24 uur incidenteel verlof heeft genoten, om binnen die tijd de zaken te regelen voor zijn bedrijf. Bovendien zou het voor klager mogelijk zijn om via Skype zijn zaken te regelen.

Vaststaat dat klager door een administratieve misslag bij het CJIB niet is opgeroepen om zich te melden voor het uitzitten van zijn resterende gevangenisstraf. Daar staat evenwel tegenover dat klager sinds 12 februari 2019 is veroordeeld en sinds 21 januari 2020 zijn straf in Nederland uitzit. Klager wist aldus dat hij in de nabije toekomst een gevangenisstraf zou moeten uitzitten. In beroep is niet gebleken dat klager in de tussentijd te weinig tijd zou hebben gehad om zijn zaken voor zijn bedrijf over te dragen. Ook is niet gebleken dat klager reeds hiermee bezig was en dat hij tijdens dit proces onverwachts is aangehouden, teneinde zijn resterende gevangenisstraf uit te zitten.

Naast het voorgaande bieden, naar het oordeel van de beroepscommissie, de mogelijkheden die klager nu ter beschikking heeft (zoals het voeren van Skype- en belgesprekken), afdoende mogelijkheden voor klager om zijn zakelijke belangen te behartigen. Niet is gebleken dat hij hierin wordt beknot (zie RSJ 11 juni 2020, R-20/6698/GV). Bovendien heeft klager incidenteel verlof genoten voor de duur van 24 uur, waarin hij ook het een en ander heeft kunnen regelen. De beroepscommissie merkt op dat klager een gemotiveerd verzoek tot incidenteel verlof kan indienen, als er zich onvoorziene omstandigheden voordoen.

Nu er geen sprake is van dringende omstandigheden van zakelijke aard als bedoeld in artikel 38 van de Regeling, zal het beroep – gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven