Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6124/GA, 4 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6124/GA                 

Betreft [klager]            Datum 4 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard (hierna: de directeur)

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege (een poging tot) frauderen bij een urinecontrole, ingaande op 20 oktober 2019 (ZB-2019-628).

De alleensprekende beklagrechter heeft op 10 februari 2020 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €35,-. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. P.K. de Blieck-Willemsen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Tijdens de urinecontrole draaide klager zich met de rug naar de medewerker die de test bij hem afnam. Toen klager het toilet uitkwam, stond op het planchet van klagers toilet een potje zonder deksel met warm aanvoelende gele vloeistof. Klager ontkende dat dit potje van hem was. Nadat hij gewezen werd op het feit dat zijn naam op het potje stond, zei hij dat er een zoutoplossing voor zijn verkoudheid in zat. Even later vertelde hij weer dat het potje niet van hem was, dat hij het weggegooid had en niet wist hoe het daar kwam.

De directeur is van mening dat door de observatie van de medewerkers (potje bevatte gele warme vloeistof), het gedrag van klager (zich omkeren bij de controle), de plek waar het potje stond (planchet bij toilet) en de uiteenlopende verklaringen van klager (het potje behoorde hem niet toe, er zit een zoutoplossing in, het is mondwater), duidelijk genoeg was dat klager (een poging tot) fraude wilde plegen bij een urinecontrole en dat nader onderzoek naar de inhoud van het potje hiervoor niet nodig was.

Ten overvloede merkt de directeur op dat op 26 oktober 2019 een urinecontrole bij klager is afgenomen die, ondanks een te lage kreatininewaarde, een positieve uitslag op THC aangaf.

Standpunt van klager

Klager stelt dat hij niet heeft gefraudeerd met de urinecontrole. Klager betwist dat er urine zat in het potje dat is aangetroffen op het toilet. Volgens klager zat een zoutoplossing in het potje, te weten Perio-Aid, welke toevallig ook gelig van kleur is. Indien de medewerkers van mening waren dat het potje urine bevatte, dan hadden zij dit moeten testen. Klager heeft sinds onderhavige beklagzaak meerdere urinecontroles gehad, waarvan er twee positief waren. Klager heeft toegegeven dat hij toen cannabis gebruikt had en heeft deze rapporten dan ook ‘als een man genomen’.

Klager is van mening dat de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming niet klopt en wenst ook in beroep te gaan. De beklagrechter heeft de tegemoetkoming vastgesteld op €35,- (€7,50 per dag dat klager onterecht cellulair heeft gezeten). Klager heeft echter zeven dagen cellulair gezeten waardoor de tegemoetkoming €52,50 zou moeten bedragen.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) dient het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondeling uitspraak te worden ingediend. De beroepscommissie stelt vast dat klager geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de beklagrechter. Het door de raadsvrouw gedane verzoek - in de nadere reactie van 16 april 2020 - om aan klager een tegemoetkoming van €52,50 toe te kennen zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a jo. artikel 50, eerste lid van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte opleggen, indien een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager heeft willen frauderen bij zijn urinecontrole. De volgende omstandigheden zijn hierbij in aanmerking genomen. Klager is tijdens de urinecontrole met zijn rug naar het personeel gaan staan. Hierbij overweegt de beroepscommissie dat van klager, die eerder urinecontroles had ondergaan, verwacht mocht worden dat hij wist dat hij zichtbaar gecontroleerd diende te worden. Toen klager zijn toilet uitkwam zag het personeel een potje zonder deksel op het planchet staan met daarin een gele, warme, op urine lijkende vloeistof. Op een etiket op dit potje stond de naam van klager. Klager kon geen aannemelijke verklaring geven voor het potje en heeft wisselend verklaard over de inhoud daarvan. Deze omstandigheden tezamen maken het voldoende aannemelijk dat klager heeft willen frauderen bij zijn urineonderzoek. De enkele omstandigheid dat de vloeistof in het aangetroffen potje niet is onderzocht maakt dit oordeel niet anders.

Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan de beslissing van de directeur om een disciplinaire straf op te leggen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de door de beklagrechter aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is op 4 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven