Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5881/GB, 10 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5881/GB               

Betreft [klager]            Datum 10 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 17 januari 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om overplaatsing naar de gevangenis van de locatie Esserheem, omdat zijn oom in de buurt van die inrichting woont. Klager wil op een gegeven moment zijn verloven en voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) doorbrengen bij zijn oom, om zo zijn leven op de rit te krijgen en te houden. De reisafstand tussen de PI Vught en de regio Veenhuizen belemmert dit.

Klager heeft ook om overplaatsing verzocht, omdat het voor zijn oom – door persoonlijke omstandigheden en gezien de reistijd en reisafstand – zowel met het openbaar vervoer als met de auto moeilijk is klager in de PI Vught te bezoeken. Dit valt klager zwaar, omdat hij bang is dat niet alleen zijn resocialisatie, maar ook zijn familieband hieronder zal lijden. Tot nu toe heeft klager gedurende zijn detentie uitsluitend telefonisch contact met zijn oom gehad. Hij heeft de familieband met zijn oom eerder besproken met zijn casemanager, maar zonder effect. Klager ontvangt slechts af en toe bezoek. Klager heeft ervoor gekozen – gezien de slechte verstandhouding tussen hem en zijn casemanager – zulke zaken niet meer met zijn casemanager te bespreken, omdat hij het vertrouwen in zijn casemanager kwijt is.

Klager voelt zich niet prettig in de PI Vught, omdat hij vaak problemen ondervindt met de bewakers van de inrichting. Hij heeft geprobeerd het probleem te bespreken met het hoofd van de afdeling om tot een oplossing te komen en verdere escalatie te voorkomen, maar hiervan heeft hij niets meer gehoord.

Klagers ex-partner woont in de omgeving van de PI Vught en zijn ex-zwager is ook gedetineerd in de PI Vught. Klager wil niet constant herinnerd worden aan zijn (inmiddels) ex-partner en hij wil geen contact meer hebben met zijn ex-zwager, omdat hij het verleden wil afsluiten en in het kader van zijn resocialisatie wil werken aan zijn toekomst.

Alle omstandigheden bij elkaar maken dat klager is teruggevallen in zijn motivatie en op een punt is aangekomen dat hij – om het even naar welke inrichting – alleen nog maar de wens heeft om te worden overgeplaatst.

Standpunt van verweerder

Na een langdurig verblijf in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn is klager in mei 2019 op eigen verzoek overgeplaatst naar de PI Vught. Het verzoek tot overplaatsing was gebaseerd op het feit dat klagers (inmiddels ex-)partner in de gemeente ’s-Hertogenbosch woonde en hij het na vijf jaar in de PI Alphen wel had gezien. Klager wil nu vanwege sociale redenen overgeplaatst worden naar de locatie Esserheem.

Klager is na zijn veroordeling conform artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) geplaatst in een gevangenis gelegen in het arrondissement van vestiging, te weten Den Haag. Klager heeft tot op heden geen actie ondernomen om zichzelf in het arrondissement Noord-Nederland te vestigen. Er bestaat geen noodzaak om klager over te plaatsen. Verweerder verwijst in dat kader naar RSJ 10 februari 2020, R-19/5240/GB.

Klager heeft de familieband met zijn oom niet aangetoond. Hij heeft gedurende zijn gehele detentie (vanaf 2014) zijn oom niet ter sprake gebracht en hij heeft ook niet eerder bezoek van hem ontvangen. Daarnaast ontbreekt medische onderbouwing die zou kunnen aantonen waarom klagers oom hem niet kan bezoeken. De onafhankelijk medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) is daarom ook niet geraadpleegd.

Uit de bezoekerslijsten van de PI Vught blijkt dat klager niet verstoken is van bezoek en dat zijn bezoek met name afkomstig is uit de regio Den Haag.

Klagers stelling dat hij problemen heeft met bepaalde bewakers in de PI Vught heeft hij niet feitelijk onderbouwd. Dat klager geen contact meer wil hebben met zijn vroegere zwager vormt ook geen reden tot overplaatsing.

3. De beoordeling

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Vught. Hij wil graag worden overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Esserheem, omdat hij zijn verloven en VI wil doorbrengen bij zijn oom, de locatie Esserheem voor zijn oom gemakkelijker te bereiken is en klager zich om diverse redenen niet prettig voelt in de PI Vught.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als daar geen plaats beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. In het dossier staat geen recent vestigingsadres (anders dan de PI Alphen) of een adres waar klager zich na zijn detentie zal vestigen. Voornoemd artikel vormt dus geen selectiecriterium voor deze zaak.

Als een gedetineerde overgeplaatst wil worden, moet hij daarvoor een goede reden hebben en die waar mogelijk (met bewijsstukken) moet onderbouwen. De beroepscommissie begrijpt dat klager graag bezoek van zijn oom ontvangt. De bezoekproblemen van zijn oom heeft hij echter – anders dan het vermelden van de reistijd en reisafstand – niet schriftelijk onderbouwd. Het is dan ook onduidelijk waaruit de bezoekproblemen voor klagers oom precies bestaan. Klager ontvangt bezoek van familie en vrienden uit de regio Den Haag en de regio Rotterdam. Ondanks dat klager wellicht niet zo veel bezoek ontvangt als hij zou willen, is hij niet verstoken van bezoek.

Dat klager problemen zou hebben met het personeel, is onvoldoende reden voor een overplaatsing. Alleen als het personeel zoveel problemen heeft met klager dat sprake is van een verstoorde verhouding, kan dat reden zijn voor een overplaatsing. Van een dergelijke situatie is echter niet gebleken.

Een door klager op gevoelens of emoties gebaseerde behoefte tot overplaatsing, vormt evenmin een reden voor overplaatsing. Dat geldt bijvoorbeeld voor klagers wens niet in dezelfde inrichting als zijn ex-zwager gedetineerd te zijn.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 10 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. M Iedema en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven