nummer: 03/2813/GA
betreft: [klager] datum: 16 februari 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 26 november 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 februari 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Zuyder Bos.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het transport op 5 september 2003 en in het bijzonder de wijze van uitvoering daarvan;
b. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere ruimte dan een strafcel naar aanleiding van klagers gedragingen tijdens dit transport op 5 september 2003.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag ten aanzien van onderdeel a. en het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van onderdeel b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
Klager had in zijn klacht over het transport en in het bijzonder over de wijze van bejegening door medewerkers van de DV&O ontvangen dienen te worden, aangezien sprake was van DJI-inrichtingsvervoer, waarvoor de directeurverantwoordelijk is.
Voorts had dit beklag gegrond verklaard dienen te worden nu klager zonder enige reden door de medewerkers is mishandeld. Klager zat geboeid met een buikriem en met een kussen tussen zijn benen in de (personen) auto. Reeds gelethierop is het gebruik van fysiek geweld door de medewerkers volstrekt onnodig en disproportioneel. Daarbij komt dat van enige reële dreiging van de zijde van klager geen sprake is geweest. Weliswaar heeft hij iets over SARS gezegd-overigens zonder dat hier enig dreigement in schuilde- , maar daarbij niet één van de medewerkers vol in het gezicht gehoest. Dit was gelet op de situatie -klager zat geboeid naast de andere medewerkers- niet eens mogelijk.Overigens mag worden aangenomen dat zo klager al zou lijden aan deze besmettelijke ziekte, de medewerkers van DV&O hiervan vooraf in kennis zouden zijn gesteld.
Nu klager reeds tijdens het transport op deze wijze mishandeld is, acht hij de daarna opgelegde disciplinaire straf uitermate onredelijk en onbillijk.
Klager heeft daar nog het volgende aan toegevoegd.
Het leek alsof er sprake was van een vorm van represaille. Ik moest al achteruit naar de wagen lopen. Dit kostte mij veel moeite vanwege een liesblessure. Ik werd de wagen ingeduwd. Het klopt dat ik aan het hoesten was, voor dieklacht zou ik immers naar de longarts gebracht worden. Ik heb in niemands gezicht gehoest en ook niet de intentie gehad iemand te treiteren. Ik kreeg zeer rake klappen van de medewerkers van DV&O, tot bloedens toe. Ik toon u enkelefoto’s waarop mijn verwonding is te zien.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt gehandhaafd en daaraan nog toegevoegd dat klager debet is aan het mislukken van het transport op 5 september 2003. Derhalve is hem dedisciplinaire straf opgelegd.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.
Het transport van klager naar het ziekenhuis betreft zogenaamd DJI-inrichtingsvervoer. De minister van justitie heeft in zijn brief van [23 december 2000, kenmerk 5067682/00/DJI] met betrekking tot het onderwerp'Verantwoordelijkheden tijdens het transport van gedetineerden' over dat DJI-inrichtingsvervoer het navolgende opgemerkt. "Vanuit de medische- en sociale verantwoordelijkheid ten opzicht van de gedetineerden is de directeur naarmijn mening verantwoordelijk voor de wijze waarop het inrichtingsvervoer wordt uitgevoerd. Hiertoe kan de directeur de 'eigen' executieve medewerkers opdragen de transporten uit te voeren, dan wel deze te doen uitvoeren door deDV&O. Hiertoe kan hij bevoegdheden overdragen of aanwijzingen geven aan de ambtenaren en medewerkers belast met het transport. Dergelijke aanwijzingen zijn gebaseerd op de verantwoordelijkheid van de directeur voor detenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie. Daar waar de bevoegdheid van de directeur is afgeleid, draagt de directeur ook de verantwoordelijkheid voor de wijze van uitvoering van de opdrachten". Gelet op het bovenstaandevalt het transport en de wijze van uitvoering daarvan onder de verantwoording van de directeur en staat hiertegen, krachtens artikel 60, eerste lid, Pbw, beklag open.
De oplegging van een disciplinaire straf is niet in strijd met een wettelijk voorschrift en kan, alle omstandigheden in aanmerking genomen, ook niet onredelijk of onbillijk worden geacht. Door gedrag van klager is de ongestoordetenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in het gedrang gekomen. Klager heeft zich zowel bij de aanvang als ook in de loop van het transport zodanig gedragen dat het alleszins gerechtvaardigd was het transport af te breken en hem inverband daarmee een disciplinaire straf op te leggen. Onderdeel b. van het beroep is mitsdien ongegrond.
Als reactie op het wangedrag van klager kan de toepassing van geweld gepast zijn. In het onderhavige geval staat, mede gelet op de overgelegde foto’s, vast dat klager door de toepassing van geweld gewond is geraakt aan zijn neus.Niet weersproken is dat hij gedurende enige tijd met kracht met zijn hoofd tegen een autoruit is geduwd. De toepassing van geweld is in het onderhavige geval niet gepast gebleven, mede gelet op de omstandigheid dat klager geboeidmet een buikriem vervoerd werd. Het beklag onder a. is derhalve gegrond en er is aanleiding om een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 16 februari 2004
secretaris voorzitter