Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6713/GV, 3 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6713/GV             

Betreft [klager]            Datum 3 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking teneinde besmetting met het coronavirus te voorkomen. De bestreden beslissing is op onjuiste gronden genomen, waarbij onvoldoende recht is gedaan aan klagers individuele situatie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het risico op besmetting met het coronavirus in de inrichting en in de vrije samenleving in omvang vergelijkbaar is. Die stelling is niet met feiten onderbouwd en is onjuist. Nu in klagers geval daadwerkelijk besmettingsgevaar bestaat, is sprake van dringende redenen van lichamelijke aard in de zin van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling).

Het is evident dat de zogeheten anderhalve-meter-samenleving in een gevangenissetting praktisch niet haalbaar is. Tot op heden zijn in de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen geen aanpassingen gedaan om de inrichting ‘coronaproof’ te maken, terwijl de signalen over het besmettingsgevaar in de inrichting zorgwekkend zijn. Een en ander volgt uit de brandbrief van medewerkers van DJI en de daarop gegeven reactie van verweerder van 14 april 2020. De maatregelen die de PI heeft getroffen ten aanzien van nieuw binnengekomen gedetineerden maken de zorgwekkende situatie niet anders. Een groot aantal personeelsleden komt immers dagelijks de inrichting binnen en verlaat deze weer. Daarbij komt dat klager vanwege zijn 71-jarige leeftijd behoort tot een risicogroep. Ondanks de in de inrichting getroffen corona-maatregelen, wordt hij vanwege zijn lichamelijke gesteldheid dagelijks gefouilleerd. Aangezien hij een kunstheup heeft met een metalen onderdeel, gaat het detectiepoortje af en dient hij door het personeel – dat zonder handschoenen en mondkapjes werkt – te worden gefouilleerd. Een dergelijke procedure is in strijd met de richtlijnen zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft opgesteld. Het indienen van een klacht tegen de dagelijkse fouillering zal niet datgene tot gevolg hebben wat klager wenst, namelijk het wegnemen van zijn reële angst en het risico om met het coronavirus te worden besmet.

De afweging tussen klagers individuele belang bij het verlenen van strafonderbreking en het maatschappelijk belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dient dan ook in klagers voordeel uit te vallen. Daartoe is mede relevant dat bij hem sprake is van een beperkt strafrestant en dat hij recentelijk is geselecteerd voor deelname aan een penitentiair programma. In dat kader heeft het Openbaar Ministerie positief geadviseerd.

Standpunt van verweerder

De angst met het coronavirus te worden besmet is op zichzelf onvoldoende grond voor het verlenen van strafonderbreking. De omstandigheden waarin klager verkeert, verschillen niet met die van andere gedetineerden in dezelfde leeftijdscategorie. Ook is het besmettingsgevaar in de inrichting beperkt. Nieuw binnengekomen gedetineerden worden gedurende twee weken in quarantaine geplaatst, voordat zij toegang krijgen tot de afdeling.  Voor zover klager zich over het dagelijks fouilleren wenst te beklagen, kan hij tegen deze beslissing van de inrichtingsdirecteur een klacht indienen op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet. Navraag bij de inrichting heeft overigens uitgewezen dat het gebruik van handschoenen bij het fouilleren onderdeel vormt van de standaardprocedure. Hoewel klager voor een ernstig delict is veroordeeld, ontbreekt ten aanzien van zijn verzoek om strafonderbreking het benodigde advies van het Openbaar Ministerie (OM).

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Achterhoek heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat een mogelijk besmettingsgevaar binnen de inrichting geen reden vormt voor het verlenen van strafonderbreking. Binnen de inrichting zijn geen besmettingen met het coronavirus vastgesteld en alle maatregelen, zoals voorgeschreven door het kabinet en het RIVM, worden in acht genomen. Het besmettingsgevaar binnen de inrichting wordt geringer geacht dan in de vrije samenleving.

Het OM heeft zich van advies onthouden.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 20 december 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek, wegens poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 18 augustus 2021.

In artikel 34 van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager verzoekt om strafonderbreking, omdat hij, onder meer vanwege zijn hoge leeftijd, bang is in de inrichting te worden besmet met het coronavirus.

De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) getroffen maatregelen om de risico’s op verspreiding van het coronavirus binnen justitiële inrichtingen te beperken. Onder meer uit berichten van medewerkers van DJI blijkt dat de gevangenissetting problemen oplevert in de naleving van de door het RIVM opgestelde richtlijnen (vgl. RSJ 22 mei 2020, R-20/6821/GV). De DJI ziet op dit moment echter geen reden om hoog-risicogedetineerden, zoals klager, met verlof te sturen of op andere wijze de detentie op te schorten (vgl. RSJ 2 juni 2020, R-20/6865/GV).

Uit de stukken, waaronder het beroepschrift, komt naar voren dat klager vanwege zijn leeftijd tot een risicogroep behoort en dat (fysiek) contact tussen hem en het inrichtingspersoneel niet in alle gevallen kan worden vermeden. Aan deze omstandigheden, tezamen bezien, kan echter niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat klagers veiligheid en gezondheid in de inrichting onvoldoende worden gewaarborgd. Daarnaast blijkt uit de stukken niet dat hij (bijzondere) medische zorg behoeft. Van dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, in de zin van artikel 37 van de Regeling, is in zijn geval dan ook niet gebleken. In de inrichting waar klager verblijft, zijn – zo begrijpt de beroepscommissie – overigens geen gedetineerden positief getest op het coronavirus.

Op basis van de stukken, mede in het licht van de door DJI getroffen maatregelen, kan in redelijkheid worden geoordeeld dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking in klagers geval ontbreekt. Daarom kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven