Nummer R-20/6816/GV
Betreft [klager] Datum 11 juni 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 28 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.
Klagers raadsman, mr. M.A. Prins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, in verband met zijn fragiele gezondheid en gevorderde leeftijd en het daarmee samenhangende grote risico op besmetting met het coronavirus in de inrichting. Een periode van drie maanden biedt hem de mogelijkheid in quarantaine te gaan en daarna de benodigde medische behandelingen te ondergaan. Klager kampt met ernstige medische klachten, waaronder een hartritmestoornis en ernstige longklachten. Daarnaast kampt hij met een buikwandbreuk en dient een behandeling te worden gestart in verband met zijn long- en benauwdheidsklachten. Aangezien hij gedurende zijn detentieperiode een aantal keren een kortdurende bewusteloosheid heeft gehad, dient hij na voornoemde behandeling ook een operatieve behandeling aan zijn pacemaker te ondergaan. Een en ander volgt uit het bijgevoegde medisch dossier. Een besmetting met het coronavirus zou voor klager een fatale afloop kunnen hebben.
Er bestaat een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking, omdat de mate waarin aan klager zorg wordt geboden onvoldoende is om zijn gezondheid te garanderen. Vanwege praktische en communicatieve problemen tussen de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein en het ziekenhuis, is het niet mogelijk gebleken klager voor de benodigde behandeling naar het ziekenhuis over te brengen. Als gevolg daarvan is een onaanvaardbaar risico op verergering van zijn gezondheidssituatie ontstaan en is niet te overzien wat op lange termijn de gevolgen zullen zijn. Aan de zorgplicht om permanente schade aan klagers gezondheid te voorkomen, wordt niet voldaan. In het verleden hebben zich verschillende voorvallen voorgedaan waarin de inrichtingsdirecteur de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden, hetgeen met een gegrondverklaring van een daaromtrent ingediende klacht is bevestigd.
Overigens bestaan geen omstandigheden die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Klager beschikt over een aanvaardbaar verlofadres en er is geen sprake van een recidiverisico of een risico op het zich onttrekken aan voorwaarden.
Standpunt van verweerder
De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. In de inrichting en in het bijzonder bij de medische dienst is voldoende aandacht en zorg voor klagers medische problemen. Er zijn geen aanwijzingen dat een tijdelijk verblijf buiten de inrichting noodzakelijk is om de benodigde zorg te kunnen krijgen. Klager is bekend met chronische aandoeningen aan zijn hart, vaten en longen. Nadat zijn longproblematiek meer gestabiliseerd is, zal hij voor zijn hartproblemen een operatieve ingreep moeten ondergaan. Over het verdere verloop daarvan zal het ziekenhuis contact opnemen. Een longarts heeft een verslechterde longfunctie geconstateerd en heeft een medicamenteus behandelplan opgesteld, waarmee enkele dagen voor de geplande ingreep zal moeten worden gestart. Klager heeft regelmatig contact met de medische dienst over zijn medicamenteuze behandeling in de inrichting. Indien nodig, wordt contact opgenomen met de behandelend medisch specialist.
Daarnaast bestaan op dit moment geen aanwijzingen dat binnen de PI Nieuwegein een uitbraak van het coronavirus zal plaatsvinden. Het enkele feit dat klager tot een risicogroep behoort, is onvoldoende reden om aan hem strafonderbreking te verlenen.
Uitgebrachte adviezen
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager stelt dat zijn angst om met het coronavirus te worden besmet reëel is en dat hij in de inrichting een groter risico loopt om met het virus te worden besmet dan daarbuiten. Een medische onderbouwing daarvan ontbreekt. Verder blijkt uit niets dat de in de inrichting geboden zorg onvoldoende toereikend zou zijn, in het geval dat klager onverhoopt met het coronavirus zou worden besmet. Op 31 januari 2020 heeft het OM eveneens negatief geadviseerd, onder verwijzing naar de door klager gepleegde delicten en de omstandigheden waaronder hij deze feiten heeft begaan. In klagers geval is het verlenen van vrijheden eerst aan de orde in het kader van de voorwaardelijk opgelegde straf. Daarnaast zijn er risicoverhogende factoren. Het is maar de vraag of klagers verlofadres aanvaardbaar is, nu zijn minderjarige stiefdochter op dit adres verblijft, en er sprake is van een openstaande zedenzaak.
De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. Op dit moment bestaan geen aanwijzingen dat klager afhankelijk is van een tijdelijk verblijf buiten de inrichting om de benodigde zorg te kunnen krijgen. De benodigde medicamenteuze therapie kan binnen detentie worden geboden en bezoeken aan medisch specialisten kunnen, evenals een operatieve ingreep in het ziekenhuis, vanuit detentie worden geregeld. Het enkele feit dat klager tot een risicogroep behoort, vormt onvoldoende medische grond voor het verlenen van strafonderbreking. Hij heeft geen coronagerelateerde klachten en er is binnen de inrichting geen sprake van een dreigende situatie. Klager is bij de medische dienst goed in beeld en weet deze bij klachten te vinden. De medisch dienst kan klagers gezondheid extra monitoren en bij het ontstaan van klachten vervolgacties uitzetten. Ook in het geval klager klachten ontwikkelt, of bij een dreigende uitbraak van het coronavirus binnen de inrichting, bestaan binnen of vanuit detentie mogelijkheden om aan hem de noodzakelijke zorg te bieden. Daarnaast staat niet vast dat voor hem het besmettingsgevaar in de vrije maatschappij aanzienlijk minder is dan in de inrichting. Klager is op dit moment detentiegeschikt.
De directeur van de PI Nieuwegein heeft, overeenkomstig het advies van de medisch adviseur, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het is niet aannemelijk dat voor klager binnen de inrichting een groter risico bestaat om met het coronavirus te worden besmet dan in de vrije samenleving. Bij een eventuele besmetting kan adequate hulp worden ingezet.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager is sinds 21 december 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens – kort gezegd – (zware) mishandeling van zijn minderjarige (stief)kinderen. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 23 mei 2021.
In artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijk of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.
Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden, in verband met zijn fragiele gezondheid en het daarmee samenhangende verhoogde risico op besmetting met het coronavirus in de inrichting. Door middel van het verlenen van strafonderbreking kan hij buiten de inrichting de voor hem benodigde medische behandelingen ondergaan.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende gebleken dat klagers lichamelijke klachten aan de voortzetting van zijn detentie in de weg staan. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd, omdat de voor klager benodigde medische behandelingen binnen en vanuit de inrichting kunnen worden geboden. Klagers gezondheidssituatie is bij de medische dienst goed in beeld en hij ontvangt een medicamenteuze behandeling. Bezoeken aan medisch specialisten en een operatieve ingreep in het ziekenhuis kunnen vanuit detentie worden geregeld. Aangezien klager detentiegeschikt is, wordt een tijdelijk verblijf buiten de inrichting niet noodzakelijk geacht.
Het feit dat klager vanwege zijn fragiele gezondheid en gevorderde leeftijd een hoger risico loopt om ernstig ziek te worden in geval van een besmetting met het coronavirus, maakt dit niet anders. De beroepscommissie is ambtshalve bekend met de door de Dienst Justitiële Inrichtingen getroffen maatregelen om het risico op verspreiding van het coronavirus binnen justitiële inrichtingen te beperken. In klagers geval geldt dat hij vanwege zijn lichamelijke klachten regelmatig contact heeft met de medische dienst, die zijn gezondheid extra kan monitoren. De medisch adviseur geeft daarbij aan dat bij klager geen coronagerelateerde klachten zijn geconstateerd en dat in de PI Nieuwegein geen sprake is van een dreigende situatie. Mocht in deze situatie verandering optreden, dan bestaan binnen of vanuit de inrichting mogelijkheden om hem de noodzakelijke zorg te bieden.
In het licht van het voorgaande, in het bijzonder het advies van de medisch adviseur, is onvoldoende komen vast te staan dat klagers veiligheid en gezondheid in de inrichting onvoldoende worden gewaarborgd. Nu de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 11 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter