Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6950/GV, 3 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6950/GV               

Betreft [klager]            Datum 3 juni 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 mei 2020 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Een dergelijke situatie waarvan momenteel sprake is door de coronacrisis, heeft zich nog niet eerder (in Nederland) voorgedaan. Klager is van mening dat daarmee sprake is van een zeer bijzondere omstandigheid op grond waarvan strafonderbreking kan worden verleend. Verweerder heeft opgemerkt dat bij de beoordeling van het verzoek om strafonderbreking een afweging dient te worden gemaakt tussen het persoonlijk belang van klager en het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Klager begrijpt dit, maar verweerder heeft niet de juiste belangenafweging gemaakt. Klagers belang bij strafonderbreking is gelegen in het niet besmet raken met het coronavirus. Wanneer klager besmet raakt met het coronavirus, is er een zeer reële c.q. geenszins denkbeeldige kans aanwezig dat klager hieraan zal komen te overlijden. Dit wordt door verweerder ook niet betwist.

Het advies van de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) komt op vele punten niet overeen met de feitelijke situatie binnen de Penitentiaire Inrichting (PI). Klagers conditie is al meer dan een jaar niet gecontroleerd door een cardioloog. Klager heeft tot op heden niet de juiste medicatie ontvangen, waardoor zijn bloeddruk nog altijd te hoog is. Volgens de IMA heeft klager geen klachten die duiden op een instabiele cardiale situatie. Klager betwist dit. Klager heeft al diverse malen binnen de PI aangegeven dat hij last heeft van kortademigheid, duizeligheid en pijn op de borst. 

Uit het advies van de IMA blijkt dat klager behoort tot de categorie van patiënten met een verhoogde kans op een ernstig beloop in geval van infectie met het coronavirus. Klager heeft aldus een groot belang bij een onderbreking van zijn straf, terwijl hij van mening is dat het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf (zeer) gering is. Klager zou op dit moment al aan het faseren moeten zijn en waarschijnlijk zou hij in september 2020 al naar huis mogen met een enkelband. Verweerder heeft erkend dat klager zich goed heeft voorbereid op het verblijven buiten de inrichting en dat hij beschikt over een aanvaardbaar verblijfsadres.

Verweerder stelt dat de medische dienst van de PI klager extra kan monitoren en bij het ontstaan van klachten vervolgacties kan uitzetten. Hier miskent verweerder opnieuw klagers belang bij het niet besmet raken met het coronavirus. De door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) getroffen maatregelen ter voorkoming van de (verdere) verspreiding van het coronavirus worden niet altijd even nauwgezet nageleefd. Dit is niet alleen de ervaring van klager en andere gedetineerden, maar ook van inrichtingspersoneelsleden. Kwetsbare personen worden niet extra beschermd of gemonitord en het houden van anderhalve meter afstand gebeurt niet of in elk geval onvoldoende. Een inrichtingspersoneelslid kan na terugkomst van een vakantie meteen weer aan het werk in de PI, mits hij geen klachten heeft. Daarbij wordt geen quarantaineperiode aangehouden en is van het testen van het desbetreffende personeelslid voordat hij weer aan het werk gaat geen sprake. Indien de detentie van klager wordt onderbroken, kan hij de adviezen van de overheid veel beter naleven dan nu het geval is. Het is inherent aan het gevangeniswezen dat veel mensen zich op een relatief klein oppervlak begeven. Thuis kan klager zichzelf isoleren.

Gelet op het voorgaande had een evenredige belangenafweging moeten leiden tot de conclusie dat klagers gevangenisstraf moet worden onderbroken. Na de verzochte strafonderbreking zal klager zijn strafrestant alsnog ondergaan, alleen dan met een kleiner risico op besmetting met het coronavirus.

Standpunt van verweerder

Klager geeft aan dat zijn situatie zich leent voor strafonderbreking, omdat zich bij hem een bijzondere omstandigheid voordoet, te weten het hebben van angst voor besmetting met het coronavirus, hetgeen volgens hem wordt onderbouwd door medische gegevens / medicamentenlijsten.

Of er op medische gronden een noodzaak voor een strafonderbreking bestaat, is ter beoordeling van de IMA. De IMA heeft klagers dossier bestudeerd en geconcludeerd dat in klagers geval geen aanwijzingen bestaan voor de stelling dat klager afhankelijk is van een (tijdelijk) verblijf buiten detentie om de benodigde zorg te kunnen krijgen. Een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf prevaleert boven het verlenen van de strafonderbreking waarvoor geen noodzaak is.

Verweerder miskent niet dat klager tot een risicogroep behoort, maar dat alleen is niet genoeg. Er zijn immers meerdere gedetineerden die tot deze groep behoren. Zolang de benodigde zorg in de PI gewaarborgd kan blijven, is hierin alleen nog geen reden voor toewijzing van een verzoek om strafonderbreking gelegen.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat geen sprake is van een medische noodzaak. Klager loopt geen direct gevaar om besmet te worden met het coronavirus.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft zich onthouden van advies.

Klagers verlofadres is geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 14 oktober 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 3653 dagen, wegens – zakelijk weergegeven – het medeplegen van het invoeren en afleveren van verdovende middelen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 25 september 2021.

In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In artikel 37 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij zich buiten de inrichting beter kan beschermen tegen besmetting met het coronavirus. Klager loopt bij een besmetting met het coronavirus een hoger risico op een ernstig beloop, vanwege zijn hoge leeftijd (65 jaar) en zeer slechte gezondheid.

De door de overheid getroffen (landelijke) maatregelen

Ter bescherming van justitiabelen en het inrichtingspersoneel heeft verweerder met ingang van 14 maart 2020 landelijke maatregelen getroffen om het risico op verspreiding van het coronavirus in de inrichtingen te verkleinen. Zo zijn bezoeken en verloven opgeschort en is de (nieuwe) instroom en uitstroom van gedetineerden zoveel mogelijk beperkt. Voor het inrichtingspersoneel gelden dezelfde richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) als voor zorgmedewerkers, anders dan in ziekenhuizen, zoals het gebruik van beschermingsmiddelen. Ook worden richtlijnen van het RIVM ten aanzien van hygiëne en het houden van voldoende afstand zoveel mogelijk nageleefd.

Verder is de beroepscommissie (gelet op RSJ 22 mei 2020, R-20/6821/GV) bekend dat vanuit de DJI een centraal crisisteam is opgericht dat intensief contact onderhoudt met onder meer het RIVM en iedere week meerdere malen direct rapporteert aan verweerder. Elke inrichting heeft een actieteam samengesteld dat de uitvoering van de maatregelen in elke inrichting coördineert en dat – in geval van besmettingen – nauw contact onderhoudt met de regionale Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Uitgangspunt is dat gedetineerden met corona-gerelateerde klachten worden geïsoleerd in hun eigen cel. Dagprogramma’s kunnen worden aangepast en nieuw binnengekomen gedetineerden worden onderworpen aan een verscherpte medische intake om te controleren op corona-gerelateerde klachten. Daarna worden deze personen gedurende twee weken op een eenpersoonscel geplaatst en wordt hun gezondheid gemonitord.

De situatie in de PI Arnhem

Op grond van hetgeen klager heeft aangevoerd kan niet worden vastgesteld dat sprake is of is geweest van coronabesmetting(en) anders dan dat het virus bij één personeelslid is vastgesteld. Dit volgt evenmin uit de overige inhoud van het dossier. De personen die contact hebben gehad met dit besmette personeelslid zijn gemonitord en vertoonden (tot op heden) geen verdachte klachten.

Klagers verzoek om strafonderbreking

Onder meer uit berichten van zowel gedetineerden als het personeel blijkt dat de gevangenissetting problemen oplevert in de naleving van de door het RIVM opgestelde richtlijnen. De vraag is echter of de situatie in de PI Arnhem in klagers geval reden vormt om aan hem strafonderbreking te verlenen. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag ontkennend.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is in klagers geval onvoldoende gebleken van een zodanig onveilige situatie dat zijn persoonlijke belang dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang, waardoor zijn detentie in redelijkheid niet langer kan worden voortgezet.

De hierboven genoemde getroffen (landelijke) maatregelen hebben ertoe geleid dat geen nieuwe besmettingen zijn geconstateerd in de PI Arnhem. Klager kan, zoals volgt uit het advies van de IMA, extra gemonitord worden door de medische dienst en bij het onverhoopt ontstaan van klachten kunnen vervolgacties worden uitgezet. Hoewel klager gezien zijn gezondheidsproblematiek tot de categorie van patiënten met een verhoogde kans op een ernstig beloop in geval van infectie met dit virus behoort, levert dit gegeven op zichzelf dan ook onvoldoende medische grond voor een strafonderbreking op, aldus de IMA. De beroepscommissie kan dit navolgen.

In het licht van het voorgaande kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat klagers veiligheid en gezondheid in de inrichting onvoldoende worden gewaarborgd. Nu de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking onvoldoende is komen vast te staan, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven