Nummer R-19/3862/GA
Betreft [klager] Datum 8 juni 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het handelen van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met betrekking de aangifte van klager tegen een medegedetineerde (VU 2018/002120).
De alleensprekende beklagrechter bij PI Vught heeft op 17 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Mr. W.C. Alberts heeft zich in beroep als raadsvrouw van klager gesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Binnen de PI Vught is gefaald en onjuist gehandeld, aangezien klager is geweigerd aangifte wegens verkrachting tegen een medegedetineerde te doen. Hij kon alleen een melding doen. Zijn rijbewijs was geldig dus hij had aangifte kunnen doen. Met betrekking tot het medisch onderzoek door een vrouwelijke verpleegkundige schaamde klager zich. Klager heeft niet alles tegen het personeel verteld omdat er vrouwen bij het gesprek waren. Er heeft geen onderzoek door de politie plaatsgevonden in de cel van de dader. Klager kreeg de schuld in plaats van de dader en hij heeft geen hulp ontvangen voor zijn trauma. Ook kreeg klager plotseling de kleur ‘rood’ toegekend omdat hij zijn dossiers niet afgaf, maar dat is hij niet verplicht. Klager heeft daarna zelf aangifte gedaan bij het openbaar ministerie in Den Bosch.
Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar zijn schriftelijke verweer op het beklag.
3. De beoordeling
Aan hetgeen door klager in beroep is aangevoerd met betrekking tot de omstandigheid dat aan hem de kleur ‘rood’ is toegekend, gaat de beroepscommissie voorbij, nu dat pas voor het eerst in beroep is aangevoerd en het bovendien onderdeel uitmaakt van een andere door klager ingediende klacht met kenmerk VU 2018/002162. Deze klacht is door de beklagrechter ongegrond verklaard en tegen die beslissing is beroep ingesteld met kenmerk R-19/3863/GA.
Ten aanzien van het gestelde handelen binnen de PI is de beroepscommissie van oordeel dat het tot de zorgplicht van de directeur behoort gedetineerden in staat te stellen aangifte bij de politie te doen. De stelling dat uitsluitend aangifte kan worden gedaan met een geldig identiteitsbewijs (en niet met bijvoorbeeld met een geldig rijbewijs) lijkt geen steun te vinden in het recht of in de daaromtrent gepubliceerde mededelingen van bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland. Het is niet de directeur die bepaalt of een aangifte wordt opgenomen door de politie-instanties. Op zich is door de directeur de gelegenheid geboden om aangifte te doen. Niet gezegd kan worden dat de directeur niet aan de zorgplicht heeft voldaan.
Ook is medisch onderzoek niet onthouden en is hij door het personeel in de gelegenheid zijn verhaal te vertellen. De beroepscommissie begrijpt dat klager er moeite mee had om de gebeurtenissen te vertellen tegen het personeel en zich door een verpleegkundige te laten onderzoeken, maar de omstandigheden die klager heeft aangevoerd rechtvaardigen niet de conclusie dat de directeur nalatig is geweest of tekort is geschoten in zijn zorgplicht.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 8 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter