Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6629/GV, 26 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6629/GV               

Betreft [klager]            Datum 26 mei 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. J.A. Schadd, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt om strafonderbreking in verband met zijn zorgwekkende psychische en lichamelijke toestand. De in de bestreden beslissing gegeven motivering is onbegrijpelijk en kan de afwijzing van zijn verzoek niet dragen. De afwijzing is bovendien, gelet op klagers persoonlijke omstandigheden en de uitgebrachte adviezen, onredelijk.

Als gevolg van de uitbraak van de coronacrisis zijn alle vrijheden van gedetineerden ingetrokken en faseringstrajecten gepauzeerd. Ook klagers plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) per 10 april 2020 kon geen doorgang meer vinden. Dat heeft ervoor gezorgd dat hij min of meer is ingestort. Zijn al langer bestaande medische en psychische problematiek zijn op dit moment zodanig dat het tijdelijk onderbreken van zijn detentie noodzakelijk is. Dit is uitdrukkelijk geen coronagerelateerde oplossing, aangezien hij zijn gehele detentieperiode als zwaar ervaart vanwege zijn problematiek. De gevolgen van de coronacrisis op zijn detentieverloop hebben de spreekwoordelijke emmer doen overlopen. Klagers persoonlijke belang bij het verlenen van strafonderbreking dient daarom te prevaleren. Aangezien alle gedetineerden die al wel in een ZBBI waren geplaatst met een enkelband naar huis zijn gestuurd, dient geen groot gewicht te worden toegekend aan het maatschappelijk belang bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De stelling van verweerder dat de binnen de inrichting geboden zorgmogelijkheden zijn aangewezen, strookt niet met de uitgebrachte adviezen. Zowel de GZ-psycholoog als de medische dienst in de inrichting achten het verlenen van strafonderbreking geïndiceerd. De medisch adviseur van de Afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geeft in zijn advies te kennen dat er bij klager sprake is van een aanzienlijke kans op het ontwikkelen van (ernstige) gezondheidsschade. Hoewel klager niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van strafonderbreking, adviseert de medisch adviseur om klager detentieonderbreking te verlenen totdat de coronacrisis voorbij is.

Standpunt van verweerder

Het verlenen van strafonderbreking aan klager, in afwachting van de opheffing van de coronamaatregelen, wijst op een coronagerelateerde verlofaanvraag. Volgens het crisisteam van DJI is het verlenen van strafonderbreking echter niet mogelijk, indien dat een coronagerelateerde oplossing zou betekenen. Het feit dat klager, als gevolg van de getroffen maatregelen, te maken heeft met een verhoogde lijdensdruk, staat niet ter discussie. Blijkens het advies van de medisch adviseur is klager echter detentiegeschikt en is het verlenen van strafonderbreking op psychische gronden niet geïndiceerd. Voor de afwijzing van klagers verzoek is dit advies van doorslaggevende betekenis geweest. De medisch adviseur geeft ook aan dat hij vanwege klagers psychische toestand een detentieonderbreking ondersteunt, in afwachting van plaatsing in een ZBBI. De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) voorziet echter niet in een dergelijke vorm van verlof.

Hoewel uit de inlichtingen van de inrichting naar voren komt dat klagers situatie verontrustend is, moet worden gezocht naar andere oplossingen dan het tijdelijk onderbreken van de detentie. Het verlenen van strafonderbreking is dan ook niet noodzakelijk, omdat het in de rede ligt dat klager voor zijn psychische problematiek binnen de inrichting wordt behandeld.

Uitgebrachte adviezen

Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie van de Penitentiaire Inrichting Arnhem hebben, naar aanleiding van het advies van de inrichtingspsycholoog, positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarde van een locatieverbod en toepassing van elektronisch toezicht. De strafonderbreking kan met ingang van 10 april 2020, klagers oorspronkelijke ZBBI-datum, aanvangen.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat aan het gestelde in artikel 37 van de Regeling niet wordt voldaan. Het feit dat klager vanwege de coronacrisis op de geplande datum niet in een ZBBI kan worden geplaatst, betekent niet dat aan hem met ingang van diezelfde datum strafonderbreking dient te worden verleend.

De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden voor de maximale duur van drie maanden niet geïndiceerd. Het advies van de inrichtingspsycholoog om klagers detentie te onderbreken, totdat de corona-maatregelen zijn versoepeld en klagers plaatsing in een ZBBI weer doorgang kan vinden, wordt door de medisch adviseur evenwel ondersteund.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 22 juli 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens diefstal (met geweld) en afpersing. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 7 april 2021.

Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijk of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking, in verband met zijn zorgwekkende psychische gezondheid. De door DJI getroffen maatregelen in verband met de coronacrisis hebben ingrijpende gevolgen voor klagers detentieverloop en hebben zijn al zorgelijke gezondheidssituatie verergerd.

In het advies van het psycho-medisch overleg (PMO) is klagers medische voorgeschiedenis uiteengezet en is zijn huidige gezondheidssituatie, waaronder de gevolgen van de coronamaatregelen op zijn lichamelijke en psychische gesteldheid, toegelicht. Aangezien zijn plaatsing in een ZBBI vanwege de getroffen coronamaatregelen op dit moment geen doorgang kan vinden, ervaart klager geen enkel perspectief. De bij hem gediagnostiseerde posttraumatische stressstoornis en depressie, en zijn beperkte copingvaardigheden en emotieregulatie, leiden er volgens de inrichtingspsycholoog toe dat op dit moment sprake is van een zeer verhoogde lijdensdruk, van disproportioneel psychisch lijden en – daarmee samenhangend – van een ongewenste detentie. Het voorgaande brengt mee dat de kans op een suïcidepoging verhoogd aanwezig is. Bij e-mail van 3 april 2020 heeft de inrichtingspsycholoog verweerder aangeschreven en hem verzocht de bestreden beslissing te heroverwegen. Klagers situatie is niet te vergelijken met andere gedetineerden die eveneens door de coronamaatregelen zijn getroffen. Er is bij klager sprake van detentieschade die, naar het oordeel van de psycholoog, de grenzen van het toelaatbare overstijgt.

Daarbij komt dat de huidige, in de inrichting geboden medicamenteuze behandeling, psychologische begeleiding en actieve ondersteuning van het afdelingspersoneel onvoldoende verandering brengen in klagers situatie. De inrichtingspsycholoog merkt in de hiervoor genoemde e-mail in dit verband op dat hij ten zeerste betwijfelt of de inrichting de benodigde zorg kan bieden. Ook een plaatsing in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) zal volgens het PMO nagenoeg geen positief effect hebben op zijn psychisch functioneren. Het PMO adviseert dan ook om klagers detentie tijdelijk te onderbreken, totdat zijn plaatsing in een ZBBI weer doorgang kan vinden en zijn detentie weer kan worden hervat.

Dit advies heeft de medisch adviseur van de Afdeling IMA van DJI overgenomen. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking – voor de maximale duur van drie maanden – echter niet geïndiceerd, omdat klager niet aan de beoordelingscriteria voor het verlenen van strafonderbreking voldoet. Bij die beoordeling wordt de vraag betrokken of de gedetineerde voor een korte periode zorg behoeft die niet of lastig binnen de inrichting kan worden geleverd, zoals een intensief revalidatietraject. Daarvan is volgens de medisch adviseur – zo begrijpt de beroepscommissie – in klagers geval geen sprake. 

Klagers verzoek om strafonderbreking is afgewezen, omdat de Regeling niet voorziet in de mogelijkheid van een tijdelijke detentieonderbreking, zoals de inrichtingspsycholoog adviseert. Daarnaast is klager volgens verweerder niet detentieongeschikt en ontbreekt de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking.

In de Regeling zijn nadere bepalingen opgenomen over de mogelijkheid van het opschorten van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door middel van strafonderbreking. Dit onderdeel van de Regeling vindt haar grondslag in (het nieuwe) artikel 6:2:9, derde lid, in verbinding met artikel 6:2:4, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In artikel 6:2:9, eerste lid, Sv is thans bepaald dat de onderbreking van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf niet langer duurt dan noodzakelijk. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de wetgever hiermee niet bedoeld een nieuwe verlofvorm (voor volwassen gedetineerden) te creëren. Dit betekent dat de wet niet voorziet in een tijdelijke detentieonderbreking, zoals de inrichtingspsycholoog bepleit, en dat voor klager slechts de mogelijkheid van strafonderbreking, zoals bedoeld in de Regeling, openstaat. De strafonderbreking kan maximaal drie maanden duren (artikel 35 van de Regeling).

In het hiervoor vermelde advies van de inrichtingspsycholoog is aangegeven dat bij klager sprake is van dringende redenen van lichamelijke en – overwegend – psychische aard die aan voortzetting van detentie in de weg staan. De inrichtingspsycholoog heeft onderbouwd gesteld dat behandeling van klagers problematiek binnen de inrichting of een PPC geen soelaas biedt, terwijl de uit die problematiek ontstane risico’s ernstig zijn. In het licht van de inhoud van dit advies kan de beroepscommissie de conclusie van de medisch adviseur – dat strafonderbreking op medische gronden niet is geïndiceerd – niet onderschrijven. De noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking, zoals bedoeld in artikel 37 van de Regeling, is dan ook aangetoond en. verweerder heeft dat niet of onvoldoende onderkend.

In klagers geval is verder relevant dat de reclassering volgens het advies van 30 oktober 2019 het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade als laag heeft ingeschat. Wel is een locatieverbod geïndiceerd, mede naar aanleiding van een bericht van het slachtoffer, evenals de toepassing van elektronisch toezicht.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 26 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven