Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3974/GA, 3 juni 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/3974/GA             

           

Betreft [klager]            Datum 3 juni 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het (nalatig) handelen van de senior casemanager in het kader van de detentiefasering  (AR 2019-112).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 27 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager stelt dat de senior casemanager samen met de directeur van de PI Alphen aan den Rijn klagers detentiefasering nodeloos blokkeren sinds september 2017.

Van september 2017 tot en met september 2018 wenste de senior casemanager niet met klager in zee te gaan omdat klager arbeidsongeschikt is.

Na een jaar mocht klager toch dagbesteding bij de casemanager aanleveren. In 2018 heeft klager zelf een werkgever gevonden en daarbij zijn lichamelijke beperkingen aangegeven, maar de eerste werkgever zag ervan af na de door de senior casemanager verstrekte  inlichtingen over klager.

In oktober 2018 bood klager een nieuwe werkgever aan. Deze werkgever werd door de senior casemanager om onduidelijke redenen afgewezen. Ook zouden de reistijden te lang zijn en de reiskosten te hoog, terwijl klager zelf de kosten op zich wilde nemen.

De directie van PI Nieuwegein heeft daarna geadviseerd over de detentiefasering.

Een pizzeria was vervolgens bereid om met klager te werken. De werkgever kon een aangepast traject aanbieden waarbij rekening werd gehouden met klagers beperkingen. Klager werd ook een opleiding aangeboden en klager wilde deze kans aangrijpen. De senior casemanager vond de opleidingskosten echter te duur. Daarnaast zou het niet goed zijn voor klagers gezondheid, terwijl juist een aangepast traject voor klager was geregeld. Er is ook geklaagd bij PI Nieuwegein, maar die wilde klager juist in het penitentiair programma krijgen. PI Nieuwegein bood aan om de kosten te betalen. Klager is echter gebonden aan de senior casemanager van PI Alphen aan den Rijn. Klager vermoedt dat er mogelijk sprake is van belangenverstrengeling, nu een familielid van het slachtoffer in klagers strafzaak een collega is van de senior casemanager, waardoor deze niet meer onafhankelijk en onpartijdig is.

 

Standpunt van de directeur

Klager had zelf een verzoek tot detentiefasering kunnen indienen bij de selectiefunctionaris, die namens de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) beslist. De besluitvorming tot plaatsing in een penitentiair programma ligt immers bij de Minister en niet bij de directeur. De senior casemanager zet zich volledig in voor klager en dat het resultaat niet is zoals klager wenst, rechtvaardigt niet de suggestieve beschuldiging dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling.

 

3. De beoordeling

Het beklag richt zich tegen het niet voortvarend handelen van klagers casemanager.

Uit de schriftelijke reactie van de directeur op het klaagschrift volgt dat de senior casemanager heeft aangegeven dat er vanwege de gezondheid van klager mogelijk geen dagbesteding te realiseren is. De eerst gevonden werkgever was ongeschikt bevonden vanwege de combinatie van gezondheid en delict. De werkgever wilde niet met gedetineerden werken.

De tweede opgegeven werkgever bij een garage was onbetrouwbaar bevonden. De werkgever had klager niet gesproken maar was via kennissen benaderd en hij was niet op de hoogte van de ziekte van klager, maar dat was geen probleem evenals de kosten, zonder te weten wat klager precies had en wat de kosten exact waren.

De casemanager vermoedde dat een verantwoord penitentiair programma er niet meer in zat. De Vrijheden Commissie (hierna: VC) van PI Nieuwegein heeft op 23 november 2018 het verzoek teruggelegd bij de casemanager en verzocht nogmaals kritisch te kijken naar de mogelijkheden van dagbesteding.

De derde opgegeven werkgever was een opleidingsplek bij een pizzeria. De werkgever was bereid om klager een opleiding en stage op maat aan te bieden. Het Multi Disciplinair Overleg (hierna: MDO) van PI Alphen aan den Rijn bracht echter een negatief advies uit vanwege de hoge opleidingskosten, de arbeidsongeschiktheid en de onderbouwing hoe dit traject aansloot op de arbeidsbeperking van klager.

Op 25 januari 2019 heeft de VC van de PI Nieuwegein nogmaals het verzoek gedaan om met de senior casemanager te bekijken of er toch nog mogelijkheden waren met betrekking tot dagbesteding bij de pizzeria. De VC gaf aan bij te willen dragen aan de kosten. Het MDO gaf wederom een negatief advies omdat in de offerte sprake was van een te summiere onderbouwing van de opleiding, daarin geen baangarantie werd vermeld en ook niet in hoeverre zijn arbeidsongeschiktheid in het traject werd meegenomen. Het MDO meende dat klager eerst beter onderzocht moest worden met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid en dat de aangewezen instantie daarvoor het UWV is. Daarnaast was onduidelijk hoeveel PI Nieuwegein zou kunnen bijdragen in de kosten. De senior casemanager was nog steeds naar mogelijkheden aan het kijken.

De beroepscommissie stelt op basis van het voorgaande vast dat de aanvragen van klager door de senior casemanager zijn beoordeeld en dat de mogelijkheden in het MDO zijn besproken, maar dat er telkens een gemotiveerd negatief advies is afgegeven. Er zou echter nog steeds naar mogelijkheden gekeken worden. Hoewel dit voor klager een teleurstellend resultaat is, blijkt uit de inlichtingen van de directeur niet, althans onvoldoende, dat de senior casemanager niet adequaat of niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Daarnaast bevat het dossier geen aanwijzingen voor de gestelde belangenverstrengeling. 

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 3 juni 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

     

secretaris        voorzitter

Naar boven