Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2807/TP, 16 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:16-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2807/TP

betreft: [klager] datum: 16 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 3 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 december 2003 verlengd tot 9 maart 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 12 maart 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 13 juni 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in een peniteniaire inrichting, sedert 16 oktober 2003 inhet huis van bewaring (h.v.b.) De Grittenborgh te Hoogeveen.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn. Uit de pro justitia rapportage blijkt dat klager psychische problemen heeft die in de loop van de tijd zijn toegenomen en die dermate ernstig zijn dat hij daarvoormoet worden behandeld. De psycholoog van Esserheem heeft in diens antwoord op een brief van klagers moeder aangegeven dat klager behandeld dient te worden. Tijdens zijn detentie in het h.v.b. Oude Gracht heeft het personeel klagervoor zijn eigen veiligheid afgezonderd van de andere gedetineerden. Een week na binnenkomst in Esserheem overwoog men klager over te plaatsen naar Norgerhaven. Klager is vervolgens op eigen verzoek overgeplaatst naar het h.v.b. DeGrittenborgh. Aldaar heeft hij een brief van een medegedetineerde in Esserheem ontvangen in verband met een toegezegde lening van € 8000,=. Het is erg moelijk om enige vorm van hulp te ontvangen in een h.v.b. Op de tweede dag vanzijn verblijf in het h.v.b. De Grittenborgh heeft hij een gesprek met de inrichtingspsycholoog aangevraagd. Dit gesprek heeft mede door ziekte nog steeds niet plaatsgevonden.
Klager voelt zich met de rug tegen de muur staan, te meer daar het CJIB hem blijft bestoken met de verplichting tot het betalen van een schadevergoedingsbedrag van
€ 28.723,17. Hij is continu bang voor de dag van morgen. Klager beseft dat hij een probleem heeft en is bereid daaraan te werken. De enorme vertraging van de behandeling in een kliniek, het uitblijven van enige hulp, de financiëledruk en het feit dat hij telkens in zijn fout vervalt, doen hem steeds meer twijfelen aan een goede afloop. Klager wil graag versneld opgenomen worden in een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Behandeling van klagers bezwaren in verband met zijn financiële situatie is in het kader van de behandeling van het beroep tegen de verlenging van de passantentermijn niet op zijn plaats.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd over de verlenging van de passantentermijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van debestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 8 januari 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Assen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoordmoest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Hetgeen klager heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot het oordeel dat hij versneld in een tbs-inrichting zou moeten worden geplaatst.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 10 december 2003 tot 9 maart 2004 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 16 februari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven