Nummer: R-20/6618/GA
Betreft: [Klager] datum: 26 mei 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 april 2020 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 6 april 2020, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Er is bij klager onvoldoende onderzoek verricht naar de vermeende psychotische problematiek. Uit het verrichte onderzoek is in onvoldoende mate komen vast te staan dat klager daadwerkelijk lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. Klager erkent dat sprake is van een vijandige, geladen en prikkelbare houding ten opzichte van het personeel. Klager heeft meerdere malen een detentie ondergaan en heeft een aversie tegen het personeel. Er is geen sprake van paranoïde waanideeën en klager herkent zich niet in het geschetste beeld van hallucinaties en telepathie. Verder is geen sprake van fysieke dreiging jegens derden. Het is onvoldoende aannemelijk dat klager gevaar veroorzaakt, althans, het gevaar dat wordt beschreven is onvoldoende onderbouwd. Er is immers geen fysieke agressie richting het personeel, gedetineerden, goederen en/of andere derden vertoond. Verder is het gevaar dat klager vanwege zijn hinderlijk gedrag agressie over zichzelf zal afroepen, te algemeen geformuleerd om dit als concreet gevaar aan te merken. Er hebben zich immers geen concrete situaties voor gedaan waarbij sprake was van gevaar naar aanleiding van hinderlijk gedrag. Er had gekozen moeten worden voor minder bezwarende middelen om de noodzakelijke afwending van enig (door klager betwist) gevaar te bewerkstelligen. Een eerder ingezette b-dwangbehandeling en depotverstrekkingen hebben geen (significante) verbetering van zijn toestandsbeeld teweeggebracht. Een medicamenteuze behandeling is niet noodzakelijk.
Klager heeft telefonisch aan zijn raadsman meegedeeld dat hij iedereen kapot laat maken. Dit moet niet gezien worden als een fysieke dreiging, maar als een opdracht aan de raadsman om klagers belangen te behartigen en beslissingen die op klager zien te bestrijden. Overigens had dit gesprek niet afgeluisterd mogen worden.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Uit de conclusie van de behandelend psychiater blijkt dat bij klager sprake is van een psychotisch beeld, vooralsnog het best te kaderen binnen een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis. Uit de conclusie van de niet bij de behandeling betrokken psychiater blijkt dat er bij klager sprake is van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, onduidelijk in welk kader.
In het contact is sprake van oplopende spanningen en vijandigheid, laat klager in gesprekken niet het achterste van zijn tong zien, is er het vermoeden op het bestaan van hallucinaties en heeft hij gezegd dat mensen spelletjes met hem spelen. Er is in wisselende mate sprake van een geladen/prikkelbaar affect. Bij cameraobservatie is te zien dat klager luid pratend en schreeuwend een gesprek voert met een niet zichtbare derde. Vanwege de fysieke dreiging richting derden, verblijft klager in een handboeienregime.
Vanwege het psychotische beeld bestaat het gevaar op agressie richting derden. Daarnaast bestaat het gevaar dat klager vanwege zijn hinderlijke gedrag – schreeuwen, stampen tegen de deur en verbale agressie – agressie over zichzelf zal afroepen. Hoewel er na het toedienen van de b-behandeling sprake leek te zijn van enige verbetering, is er nog evident sprake van vijandigheid, oninvoelbaarheid en dreiging en zal het niet verder behandelen van het psychotisch beeld onherroepelijk leiden tot verdere toename van bovengenoemde gevaren. Ondanks dat klager eerder heeft gezegd dat hij openstaat voor vrijwillige inname, is de medicatie uiteindelijk vertrapt teruggevonden op de grond. Klager heeft op 30 maart 2020 (nogmaals) gezegd dat hij niet openstaat voor het gebruik van medicatie. Vanwege de gevaren die voortvloeien uit het psychotische toestandsbeeld en het feit dat klager eerder een b-dwangbehandeling heeft ondergaan (waardoor er sprake was van enige verbetering, die na het staken van de behandeling weer verslechterde), dient de a-dwangbehandeling proportioneel geacht te worden. Er zijn geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Van antipsychotica mag verwacht worden dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis.
In beroep heeft de raadsman aangevoerd dat op de gesprekken tussen klager en zijn raadsman toezicht is uitgeoefend. Dat is onjuist. Klager heeft bij het voeren van het telefoongesprek met zijn raadsman zo hard geschreeuwd, dat het een en ander is opgevangen door het personeel.
Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.
3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor zover hier van belang, kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Klager heeft geweigerd om toestemming te geven voor het verstrekken van het behandelplan.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren. Klager verblijft sinds 20 maart 2020 in het PPC en maakt tijdens verschillende beoordelingen een psychotische indruk. Bij klager is sprake van achterdocht en paranoïde waanideeën. Klager doet tijdens de beoordeling zijn best om normaal over te komen, maar bij cameraobservatie wordt gezien dat klager luidde gesprekken voert met derden die niet aanwezig zijn in de desbetreffende ruimte. Klager maakt bij dit soort gesprekken ook handgebaren. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat klager eerder psychotische episodes heeft gehad, dat hij in januari 2020 in de nachtopvang verbleef en daar tegen niet bestaande/aanwezige mensen aan het praten was. Op basis van deze informatie duidt de behandelend psychiater het beeld van klager als een psychotisch beeld vooralsnog het best te kaderen binnen een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis.
Klager heeft eerder een b-dwangbehandeling ondergaan, hetgeen zorgde voor een verbetering in het toestandsbeeld. Klager heeft op 30 maart 2020 gezegd dat hij informatie heeft ontvangen door middel van telepathie. Klager haalde tevens in toenemende mate onnavolgbare zaken aan. Daarnaast is sprake geweest van een toename van oninvoelbaar en verbaal agressief gedrag richting bestaande derden. Wanneer klager niet in direct contact is met het afdelingspersoneel, dan is waarneembaar dat klager zich vloekend uitlaat richting het personeel. Vanwege de fysieke dreiging is besloten klager te plaatsen in een handboeienregime. Daarnaast is het gevaar dat klager door zijn hinderlijke gedrag (schreeuwen, stampen tegen de deur en verbale agressie), agressie over zichzelf zal afroepen. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Het verblijf op een individueel programma of in afzondering is geen toereikend alternatief.
Er is meerdere malen gesproken met klager over het nut en de noodzaak van het adequaat gebruik van een antipsychoticum. Hoewel klager heeft gezegd dat hij zijn medicatie vrijwillig zal innemen en hij de aangeboden medicatie heeft aangenomen, is later de medicatie vertrapt teruggevonden op de grond. Klager heeft op 30 maart 2020 nogmaals gezegd dat hij niet openstaat voor het gebruik van medicatie.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 26 mei 2020.
secretaris voorzitter