Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6562/GA, 26 mei 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6562/GA

    

           

Betreft [Klager]

Datum 26 mei 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de directeur) heeft op 1 april 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. A.P. Visser, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is onduidelijk waarom klager tijdens zijn verblijf in het PPC van de PI Vught telkens een a-dwangbehandeling moet ondergaan, terwijl dit in een PPC elders niet hoeft. Bij plaatsing in het PPC van de PI Scheveningen kreeg klager geen medicatie meer en werden er geen dwangmiddelen bij hem toegepast. Uit het dossier blijkt niet dat contact is geweest tussen de PI Scheveningen en de PI Vught. Wellicht is het voor klager een oplossing om overgeplaatst te worden naar een reguliere gevangenis dan wel naar het PPC van de PI Scheveningen.

Daarnaast volgt niet uit het dossier dat klager zich bedreigend heeft uitgelaten. Er wordt enkel gerapporteerd in algemeenheden. Er zijn geen rapporten opgesteld noch is aan klager een disciplinaire straf opgelegd. Klager heeft geen vertrouwen in de medicatie die hij krijgt. In de voorgenomen beslissing staat dat de raadsman geen bezwaren heeft tegen de  a-dwangbehandeling. De raadsman is echter slechts één keer gebeld met het verzoek waar de beslissing naar toe kon worden gestuurd. De raadsman heeft zijn e-mailadres doorgegeven en heeft zich in het geheel niet uitgelaten over de voorgenomen behandeling.

 

Standpunt van de directeur

Aan de raadsman is de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling gemaild. De raadsman had toen zijn bezwaren kenbaar kunnen maken.

Het is onjuist dat klager in een ander PPC is gestopt met medicatie. De dwangbehandeling is daar beëindigd, omdat klager zijn medicatie vrijwillig innam. Er ontbreekt geen essentiële informatie bij het nemen van deze beslissing tot a-dwangbehandeling. Er is voldaan aan het gevaarcriterium. Klager heeft zich agressief richting personeel en medegedetineerden opgesteld. Er is geprobeerd om klager vrijwillig zijn medicatie te laten innemen. Klager is volhardend waar het gaat om niet vrijwillige inname van zijn medicatie. Pas wanneer de definitieve beslissing tot a-dwangbehandeling is genomen, stelt klager dat hij zijn medicatie vrijwillig zal innemen. Abusievelijk is bij de voorgenomen beslissing aangevinkt dat de raadsman geen bezwaren heeft. In de definitieve beslissing is dit niet opgenomen.

 

3. De beoordeling

Het kenbaar maken van bezwaren

Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) stelt de directeur de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.

Hoewel de raadsman met juistheid heeft opgemerkt dat in de voorgenomen beslissing ten onrechte is opgemerkt dat er geen bezwaar bestaat tegen de a-dwangbehandeling, baat dit klager niet nu dit in de definitieve beslissing niet wordt vermeld. Voorts volgt uit de door de directeur overgelegde e-mail dat de raadsman op 27 maart 2020 in kennis is gesteld van de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling en is daarop – namens klager – niet gereageerd.

 

Inhoudelijk

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor zover hier van belang, kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klager is gediagnosticeerd met recidiverende paranoïde psychoses, mogelijk in het kader van schizofrenie. Klager is zeer achterdochtig en trekt zich terug uit het contact. Klager is bekend met zorgmijding. Bij opname wordt een vriendelijke man gezien, bij wie floride psychotische symptomen afwezig zijn en ziekte-inzicht volledig ontbreekt. Binnen enkele dagen ontwikkelt klager een paranoïde psychose, zich met name uitend in achterdocht en hieruit voortvloeiende angst. Klager trekt zich veelal terug op cel, hij vermijdt het contact en gesprekken met behandelaren. Hij weigert eten en drinken (vermoedelijk vanwege een vergiftigingswaan), en hij vloekt en scheldt vermoedelijk tegen hallucinaties (stemmen in zijn hoofd of visuele hallucinaties). Op 16 maart 2020 heeft klager een cisordinol depot gekregen. Na enkele dagen is de achterdocht sterk verminderd, eet en drinkt hij weer, is hij weer in de samenwerking en verblijft hij op de afdeling. In juli 2019 is in het PPC in de PI Vught een b-dwangbehandeling gestart, vanwege verbale agressie, dreigementen en milde fysieke dreiging voortkomend uit een paranoïde psychose. In september 2019 is een a-dwangbehandeling gestopt, omdat klager vrijwillig zijn medicatie innam. In januari 2020 raakte klager opnieuw gedetineerd en bleek dat hij geen antipsychoticum gebruikte. Het overgaan tot dwangbehandeling is noodzakelijk, omdat zonder antipsychoticum, opnieuw ernstig gevaar voor de lichamelijke gezondheid van klager ontstaat, doordat hij zich – op basis van zijn paranoïde gedachtegang – onthoudt van de inname van voedsel en vocht. Zonder medicatie bestaat er ook gevaar voor psychotische decompensatie. Tevens bestaat het gevaar dat klager zich zonder medicatie agressief opstelt naar derden toe. Klager bagatelliseert en ontkent zijn achterdochtige gedrag en vrijwillige inname van medicatie wordt door hem geweigerd, omdat hij meent dat hij niet ziek is en dat hij geen psychose zal doormaken. Hoewel klager heeft aangegeven dat hij zijn medicatie vrijwillig zal gebruiken, hebben de behandelaren er geen vertrouwen in dat klager dit ook daadwerkelijk gaat doen. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen alternatieven voor de noodzakelijke behandeling met een antipsychoticum. Van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdragen aan het in ernst doen verminderen van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis. In het verleden is gebleken dat de medicatie maakt dat het een stuk beter met klager ging. Ook heeft klager onlangs nog positief gereageerd op de toediening van dwangmedicatie.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 26 mei 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, U.P. Burke en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven