Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3094/SGA, 27 februari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:27-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer: S-20/3094/SGA

Betreft : verzoeker                                                    datum: 27 februari 2020

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 25 februari 2020, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in eigen cel (zonder televisie), ingaande op 25 februari 2020 om 15.00 uur en eindigend op 1 maart 2020 om 15.00 uur, wegens het weigeren medewerking te verlenen aan de afname van een urinecontrole.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 26 februari 2020 dat het schorsingsverzoek als klaagschrift is aangemerkt alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 26 februari 2020.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens de weigering om mee te werken aan de afname van een urinecontrole op 25 februari 2020. Verzoeker stelt dat hem onterecht een rapport is aangezegd wegens weigering van de urinecontrole. Hij had verwacht dat hij om 07.30 uur uitgesloten zou worden voor een urinecontrole, omdat het gebruikelijk is dat dit in de ochtend plaatsvindt. Hij werd echter pas rond 09.00 uur uitgesloten en had even daarvoor al geplast, omdat hij het niet langer kon ophouden. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 25 februari 2020, volgt dat verzoeker op 25 februari 2020 om 09.45 uur bij het BAD aan kwam en dat hij toen aangaf niet te kunnen plassen omdat hij even daarvoor naar het toilet was geweest. Het personeel van het BAD heeft verzoeker erop gewezen dat hij verplicht was om mee te werken aan de urinecontrole en dat hem anders een rapport aangezegd zou worden wegens het weigeren van een urinecontrole, waarna verzoeker is teruggegaan naar de afdeling.

De voorzitter overweegt als volgt.

Uit artikel 3, eerste lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (de Regeling) volgt dat “De afname van urine gebeurt bij voorkeur ’s ochtends vroeg.”

Uit artikel 3, vierde lid, van Regeling volgt dat “Indien de gedetineerde niet direct tot afgifte van de urine in staat is, wordt hij gedurende een periode van vier uur alsnog in de gelegenheid gesteld onder direct visueel toezicht urine af te staan. De gedetineerde verblijft gedurende deze periode bij voorkeur in een ruimte waarin geen mogelijkheden aanwezig zijn de resultaten van de analyse te beïnvloeden.”

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit de stukken en de schriftelijke inlichtingen van de directeur onvoldoende gebleken dat het bepaalde in artikel 3, eerste lid en vierde lid, van de Regeling is nageleefd, zodat de bestreden beslissing in strijd met de wet is genomen en daarom onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Het verzoek zal worden toegewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 27 februari 2020.

 

secretaris                                                       voorzitter

Naar boven